NSAID’s worden gebruikt voor pijnbestrijding, koortsremming, ontstekingsremming
en ter voorkoming van trombo-embolische processen.
Werkingsmechanisme
(voor zover bekend) van NSAID'sRemming van de prostaglandine synthese
uit arachidonzuur via remming van het betreffende enzym: prostaglandin endoperoxide
H synthase of cyclo-oxygenase (COX). Dit enzym heeft twee isozymen, met 60%
overeenkomst in hun aminozuurvolgorde maar verschillende effecten. COX-1 is
aanwezig in alle weefsels en regelt de prostaglandine synthese. COX-2 komt onder
normale omstandigheden alleen voor in de hersenen, prostaat, neonatale thymus
en ovariumfollikels. Expressie neemt toe in monocyten, macrofagen, endotheelcellen
en fibroblasten tijdens inflammatoire processen, o.i.v. diverse mediatoren.
COX-2 expressie wordt geremd door glucocorticosteroiden. Alle NSAID’s werken
via remming van dit cyclo-oxygenase pad. Er zijn echter wel verschillen in de
mate van remming en in het evenwicht tussen COX-1 en COX-2 remming. COX-1 remming
lijkt de grootste factor te zijn bij overgevoeligheids reacties bij NSAID’s.
Anderzijds is de remming van de prostaglandinesynthese niet de enige verklaring
voor de effecten van NSAID’s.
BijwerkingenIn een
Spaanse studie was 13% van de huidreacties t.g.v. geneesmiddelen toe te schrijven
aan NSAID-gebruik. Geschat wordt dat bij 10% van de astmatici en 20-40% van
urticariapatiënten NSAID-gebruik klachten uitlokt dan wel verergert. Klachten
t.g.v. NSAID’s kunnen zijn: (vaak combinaties van) acute urticaria en / of angio-oedeem,
overige huidreakties (Stevens Johnson, Toxic Epidermal Necrolysis, morbilliforme
exantheem, vasculitis, fototoxische reacties en fixed drug eruptions), rhinoconjunctivitis,
astma, anafylactoïde reacties, gelokaliseerd periorbitaal angio-oedeem (atopici).
Daarnaast gastropathie. Het beloop van de reactie op NSAID’s past bij een IgE-gemedieerd
mechanisme, dit kan echter niet met b.v. een huidtest worden aangetoond. Mogelijk
is er sprake van hapteenvorming, door covalente binding van het NSAID aan een
lichaamseigen eiwit. Hoewel veel minder frequent, worden intolerantiereacties
op paracetamol wel beschreven. Daarnaast lijkt er een aparte groep patiënten
te bestaan die niet op aspirine maar wel op pyrazolinonderivaten (fenylbutazon,
butazolidine, saridon, sanalgin) reageren, waarschijnlijk via een IgE gemedieerd
mechanisme. Tevens is een IgE gemedieerde allergie beschreven bij diclofenac,
bij een anamnese verdacht hiervoor zou een priktest met diclofenac verricht
kunnen worden.
OnderzoekDe gouden standaard is de
DBPCOP. In sommige gevallen kan een niet-geblindeerde provocatie met een minder
verdacht en mogelijk alternatief NSAID (uit een andere chemische groep, zie
tabel hieronder) geïndiceerd zijn. De te verwachten reacties (astma!) evenals
de duur van de intervals tussen de verschillende provocatiestappen, zijn te
voorspellen op basis van de anamnese. Er zijn diverse protocollen beschreven
voor bronchiale en nasale provocatie met lysine-aspirine, dit is veiliger, sneller
en directer dan de orale provocatie, maar geeft vaak alleen maar informatie
over de respiratoire reacties.
BeleidNSAID's worden
ingedeeld naar chemische verwantschap:
1. salicylaten
2. pyrazolonderivaten:
bv. phenylbutazon
3. azijnzuurderivaten: indometacine, diclofenac, aceclofenac
4. propionzuurverbindingen: ibuprofen, ketoprofen, naproxen
5. oxicamen:
piroxicam, tenoxicam, meloxicam
6. restgroep: nabumetone, tolfenaminezuur
In geval van NSAID-intolerantie, probeer 1 uit een andere groep. Bij een
duidelijke anamnese waarbij iemand op meerdere NSAID’s heeft gereageerd, wordt
geen verdere provocatie gedaan en wordt de patiënt geadviseerd in de toekomst
geen NSAID’s meer te gebruiken. Bij een eenmalige episode van anafylaxis bij
NSAID gebruik, bij onduidelijke anamnese en bij strikte indicatie voor gebruik
van NSAID’s in de toekomst (CVA, reuma e.d.) wordt een DBOP verricht met een
NSAID uit een andere groep waarop iemand anamnestisch nog niet heeft gereageerd.
Is deze negatief, dan kan iemand dit middel gaan gebruiken, is deze echter ook
positief dan dient de patiënt in de toekomst geen NSAID’s meer te nemen (bij
absolute indicatie eventueel na desensitisatie).
Patiëntenbrief
Patiëntenbrief: overzicht van de pijnstillers die u wel of niet mag gebruiken
In overleg met uw arts staat op deze lijst aangegeven welke pijnstillers u wel
of niet mag gebruiken:
• |
Omdat u een overgevoeligheidsreactie heeft gehad, geldt als algemene
regel dat u NOOIT medicijnen gebruikt van iemand anders. |
• |
Het is verstandig om altijd uw pijnstillers, liefst met een recept,
bij de apotheek te kopen, waarbij u deze lijst kunt meenemen. Dus niet
bij de drogist of bij de supermarkt. Tevens is het raadzaam bij de apotheek
te melden dat u een overgevoeligheid heeft voor deze medicijnen. |
• |
Doordat er regelmatig nieuwe middelen of nieuwe merknamen op de
markt komen is het verstandig deze onbekende middelen niet te gebruiken,
of pas na overleg met uw arts. |
• |
Niet altijd wordt een pijnstiller als pijnstiller voorgeschreven
(soms ook als bloedverdunner bijvoorbeeld). Let hierop en overleg dit
met uw arts als u twijfelt. Als het middel op de “verboden lijst” staat,
mag u het nooit gebruiken. |
• |
Er zijn verschillende groepen pijnstillers, u heeft een overgevoeligheid
voor de NSAID’s: Salicylaten zoals aspirine, APC, Chefarine 4, coldrex,
carbasalaatcalcium Dolocid, dolviran N en Migrafin Diclofenac, Ibuprofen
(advil, brufen) Indomethacine (indocid) Naproxen (aleve, femex, naprosyne) |
• |
GEEN NSAID’s zijn: paracetamol (darocet, hedex, (kinder)finimal,
momentum, panadol) paracetamol met codeïne, met coffeïne, met ascorbinezuur
(vit. C) morfineachtige pijnstillers, o.a.: tramal, MS contin, temgesic,
depronal, durogesicpleister. |
Referenties
1. |
Hernandez D et al. Severe delayed adverse
reactions to NSAIDs. Clin Exp Allergy 1998; 28, suppl 4:47-51. |
2. |
Corominas M. Mechanisms implicated in adverse
reactions to non-steroidal anti-inflammatory drugs. Clin Exp Allergy
1998;28 suppl 4:41-45. |
3. |
Quiralte J et al. New trends in aspirin sensitivity.
Clin Exp Allergy 1998;28 suppl 4:55-56. |
4. |
Milewski M et al. Nasal provocation test
with lysine-aspirin for diagnosis of aspirin-sensitive asthma. J
Allergy Clin Immunol 1998;101:581-6. |
5. |
Philips GD et al. Inhaled lysine-aspirin
as a bronchoprovocation procedure in aspirin-sensitive asthma: its
repeateability, absence of a late-phase reaction and the role of
histamine. J Allergy Clin Immunology 1989;84:232-241. |
6. |
Dahlen B et al. Comparison of bronchial and
per oral provocation with aspirin in aspirin-sensitive asthmatics.
Eur Respir J 1990;3:527-534. |
7. |
Kowalski ML et al. Association of pyrazolone
drug hypersensitivity with HLA-DQ and DR antigens. Clin Exp Allergy
1998;28:153-158. |
Auteur(s):dr. M.M.H. Meinardi. Dermatoloog, Maurits
kliniek, Den Haag.