WerkingsmechanismeMethotrexaat (MTX) is een
foliumzuur-antagonist. MTX remt dihydrofolaatreductase en daarmee DNA
synthese en in hogere dosis eiwitsynthese. Naast het remmend effect op
celdeling is er een immuunmodulerend effect.
Toedieningsvormen- methotrexaat tab à 2,5 mg, 7.5 mg en 10 mg
-
methotrexaat injectievloeistof 5 mg/ml, 3 ml; 25 mg/ml, 2 ml; 100 mg/ml, 10
ml
-
metoject voorgevulde injectiespuit en auto-injector pen 7.5, 10, 12.5,
15, 17.5, 20, 22.5, 25 en 30 mg.
Indicaties
• |
Ernstige vormen van psoriasis: erytrodermische en
(gegeneraliseerde) pustuleuze psoriasis, zeer ernstige psoriasis vulgaris en
ernstige artritis psoriatica. |
• |
Reumatoïde artritis |
• |
Sarcoidose
met tumoren, niet of onvoldoende reagerend op prednison |
• |
Systemische
sclerodermie |
• |
Mycosis fungoides, non-Hodgkin lymfoom |
• |
Restgroep (minder goed gedocumenteerd): acrodermatitis continua Hallopeau,
dermatomyositis, pityriasis rubra pilaris, Behçet's syndroom, pemphigus en
parapemphigus, pityriasis lichenoides et varioliformis acuta,
Sneddon-Wilkinson syndroom |
DoseringDe werkzame dosering bij huidziekten is per
persoon verschillend en ligt tussen 5 en 25 mg per week. Begin met een
startdosis van 15 mg ineens, en controleer het bloedbeeld (zie onder) na 4-6
dagen. Indien er twijfels zijn of de patiënt de startdosis van 15 mg kan
verdragen (kwetsbare personen, ouderen, slechte nierfunctie) is het ook
mogelijk om met 7.5 of 10 mg te beginnen en de dosis later zonodig te
verhogen als de labuitslagen goed zijn. De therapeutische dosis voor
psoriasis, arthritis psoriatica en reumatoïde arthritis is meestal rond de
10-15 mg per week (waarden gebaseerd op een gemiddeld gewicht van 70 kg).
Bij een sterk van het gemiddelde afwijkend gewicht moet de therapeutische
dosis worden aangepast (0.15-0.2 mg/kg). Bij uitblijven effectiviteit
dosering geleidelijk verhogen met stapjes van 2.5-5 mg per week onder
controle labwaarden. Maximaal 30 mg per week. In de praktijk wordt zelden
hoger gegaan dan 25 mg per week. Bij goede effectiviteit
afbouwen tot de laagst werkzame dosering.
Er is geen consensus
internationaal over hoe moet worden opgestart. In de Britse richtlijn wordt
bijvoorbeeld geadviseerd om te beginnen met 5 mg en geleidelijk met
stapjes van 2.5 mg per week op te hogen. Het te kiezen schema wordt ook
bepaald door de ernst van het klinisch beeld. In ernstige gevallen
(erytrodermie) is het soms niet verantwoord om langzaam op te bouwen. Het
kan enige tijd (2-4 weken) duren voordat het effect van methotrexaat
volledig zichtbaar is.
Het handigste is om een vaste dag
in de week te kiezen voor het innemen van de tabletten en daar aan te
houden. De dosis kan het beste ineens worden ingenomen (1 keer per week).
Dit is eenvoudig en geeft minder aanleiding tot doseerfouten dan het oude
schema waarbij de dosis verspreid werd over 3 giften met een interval van 12
uur. Tabletten niet met melk innemen. Om fouten te voorkomen is het beter om
alleen de tabletten van 2.5 mg voor te schrijven en niet die van 10 mg.
MTX kan oraal, i.v.,
en i.m. worden toegediend. De vloeistof voor i.m. kan door de apotheek in
precies de goede weekdosis worden afgeleverd. Ook zijn er kant en klare
injectiespuiten verkrijgbaar (
Metoject
ampullen) die door de meeste zorgverzekeraars vergoed worden. Het
toedienen is een voorbehouden handeling. De i.m. dosering is gelijk aan de
orale dosering.
Om de bijwerkingen te verminderen wordt
daarnaast 1 x per week 10 mg
foliumzuur gegeven (2 tab à 5 mg, 24 uur na MTX innemen). Bij een lagere
dosis dan 15 mg is 5 mg foliumzuur per week voldoende. Meerdere
schema's voor het geven van foliumzuur circuleren, en er is niet een
bepaalde voorkeur vanuit farmacologisch oogpunt. Het is ook mogelijk om 1 dd 1 mg (2 tab à 0.5 mg of 1 dd 1/4 tab à 5 mg)
foliumzuur in te nemen, op alle dagen van de week behalve de dag waarop MTX
wordt gegeven. Het geven van 10 of 5 mg éénmaal per week is het makkelijkst voor de patiënt,
daarnaast wordt deze tablet ook vergoed en de tablet van 1 mg niet. Bij
misselijkheid kan 10 mg Primperan (metoclopramide) worden gegeven, 20
minuten voor MTX in te nemen.
Methotrexaat kan indien geen
bijwerkingen optreden zoals beenmergdepressie langdurig worden gegeven. Er
is geen beperking aan de behandelingsduur.
Voorlichting aan
de patiëntDe patiënt dient duidelijke mondelinge en schriftelijke
voorlichting te krijgen over het gebruik van methotrexaat en de mogelijke
bijwerkingen. Met name dient glashelder te zijn dat de dosering slechts 1
keer per week is. Veel overdosis ongelukken ontstonden doordat patiënten per
abuis de weekdosis elke dag innamen. Dit risico dreigt ook bij opname /
overname in ziekenhuizen of verpleeghuizen en bij invoeren van de medicatie
in elektronische voorschrijfsystemen van instellingen.
Contra-indicaties, absoluut
• |
Kinderwens (vrouwen en mannen),
zwangerschap en lactatie. Bij vrouwen pas beginnen op eerste dag van
menstruatie of na negatieve zwangerschapstest. Anticonceptie (zowel vrouwen
als mannen) voortzetten tot 3 maanden na staken MTX. |
• |
Alcoholmisbruik, drugsgebruik. Bij gebrek aan alternatieven wordt
alcoholgebruik een relatieve contra-indicatie; in dat geval proberen
alcoholintake te minderen (4-6 eenheden per week wordt als veilig
beschouwd). |
• |
actieve infecties (tuberculose, pyelonefritis,
hepatitis) |
• |
immuunsuppressie |
• |
anemie, leukocytopenie,
trombocytopenie |
• |
ernstige leverfunctiestoornis, ernstige
nierfunctiestoornis (kreatinineklaring
< 10 ml/min) |
• |
ulcus ventriculi, ulcus duodeni |
• |
gecontra-indiceerde comedicatie |
Contra-indicaties, relatief
• |
nierfunctiestoornis (kreatinine
klaring < 40 ml/min); in dat geval MTX dosis aanpassen |
• |
leverziekte in de voorgeschiedenis of een positieve familie-anamnese voor
erfelijke leverziekten |
• |
obesitas |
• |
diabetes mellitus |
• |
hoge leeftijd |
• |
gastritis, colitis ulcerosa, diarree |
• |
onvoldoende therapietrouw |
• |
NSAID gebruik: in de praktijk een
frequente en noodzakelijke combinatie; MTX dosis verlagen |
InteractiesDe MTX spiegel wordt verhoogd door prostaglandine synthetase
remmers (NSAID's, salicylaten), sulfonamiden (o.a. cotrimoxazol,
trimethoprim), fenytoine, tetracycline, chlooramfenicol, probenecide,
aminoglycosiden, cefalosporinen, penicilline, colchicine, ciclosporine,
retinoiden, en barbituraten. De toxiciteit neemt toe door pyrimethamine
(Daraprim), triamtereen (Dytac), en dipyridamol (Persantin). Hepatotoxische
geneesmiddelen en alcohol versterken het negatieve effect op de lever.
Vaccinatie met levend virusvaccin onder MTX wordt afgeraden. Antibiotica die
de darmflora beïnvloeden kunnen de opname van MTX verminderen. De interactie
tussen MTX en NSAID's wordt in de praktijk genegeerd, zowel psoriasis
patiënten als reumapatiënten gebruiken deze combinatie frequent, en de
dosering van MTX wordt altijd individueel gedoseerd en zonodig aangepast aan
de omstandigheden.
Bijwerkingen
• |
hepatotoxiciteit
(acuut: leverinsufficiëntie, chronisch: fibrose en cirrhose) |
• |
beenmergsuppressie: anemie, leukocytopenie, thrombocytopenie,
hypogammaglobulinemie, hemorragie |
• |
gastro-intestinaal: misselijkheid,
braken, diarree, anorexie, ulceratieve stomatitis, gastro-intestinale
ulceraties, hemorragische enteritis |
• |
moeheid, hoofdpijn,
duizeligheid, neurologische aandoeningen |
• |
MTX-pneumonitis, acute interstitiële pneumonitis met koorts, hoest,
dyspnoë en cyanose (therapie: parenterale corticosteroïden); chronische
interstitiële obstructieve longziekte |
• |
teratogeen (abortus, foetale
sterfte en congenitale afwijkingen, m.n. in eerste trimester) |
• |
onderdrukking van spermatogenese en oögenese; menstruatiestoornissen |
• |
mutageen, carcinogeen (o.a. inductie van lymfomen) |
• |
jeuk, urticaria,
anafylactische reactie, haaruitval, cutane ulceraties, m.n. in
psoriasislaesies, fototoxische reacties, ecchymosen, acne, furunculosis,
Stevens Johnson syndroom |
• |
koorts, koude rillingen |
• |
nefrotoxiciteit, hematurie, cystitis |
• |
manifest worden van diabetes |
• |
toename van reumanoduli |
Maatregelen bij contra-indicaties, interacties en bijwerkingen: |
Beenmergdepressie |
|
leuko’s < 3.5 x 10E9/l of thrombo's < 100 x 10E9/L |
dosis
verlagen of 2-3 weken geen MTX |
leuko’s < 2.5 x 10E9/l of thrombo's <
50 x 10E9/L |
stoppen |
anemie |
stoppen, foliumzuurspiegel bepalen
en eventueel corrigeren, daarna MTX hervatten |
mean corpuscular
volume (MCV) > 98 fL |
foliumzuurspiegel en vitamine B12 bepalen,
controleer of patiënt voldoende foliumzuur inneemt. |
MCV > 106 fL |
dosis verlagen, bij onvoldoende herstel MTX stoppen |
Nierfunctiestoornissen |
|
kreatinine
klaring 25-50 ml/min |
50% van dosis geven |
kreatinine
klaring 10-25 ml/min |
25% van dosis geven |
kreatinine
klaring < 10 ml/min |
geen MTX geven |
Leverfunctiestoornis |
|
ALAT (PT) > 110, ASAT (OT) > 140, AF > 300, of GGT > 200
(mannen) resp. 140 (vrouwen) |
matige dosisreductie of 1-2 weken geen MTX |
Leverfibrose
(gemeten met PIIINP bepaling) |
|
> 8 ng/mL in twee bepalingen of >
4.2 ng/mL in minstens 3 metingen binnen een 12 maanden periode |
nadere
evaluatie gewenst (consult maag-darm-leverarts) |
> 10 ng/mL in
minstens 3 metingen binnen een 12 maanden periode |
MTX stoppen |
Leverafwijkingen (bij leverbiopt) |
|
I normaal |
MTX mag
gecontinueerd worden |
II afwijkingen, nog geen fibrose |
MTX mag
gecontinueerd worden |
IIIA fibrose, mild |
idem, herhalen
leverbiopt na 6 maanden |
IIIB fibrose, matig tot ernstig |
MTX
stoppen |
IV cirrose |
MTX stoppen |
Misselijkheid |
dosis
reductie, verdelen over 3 giften à 12 uur, foliumzuur bijgeven, anti-emetica |
Ulceraties mondslijmvlies |
dosis verlagen |
Hoesten, dyspnoe, cyanose,
koorts, malaise (verdenking acute
MTX-pneumonitis) |
X-thorax, consult longarts, MTX stoppen, prednison
starten (40-80 mg i.v.) |
Overdosering MTX |
|
geen gegevens over
MTX spiegel |
20 mg folinezuur (na afname stolbloed) |
tot 0.5 μmol |
20 mg |
tot 1 μmol |
100 mg |
tot 2 μmol |
200 mg |
> 2
μmol |
proportioneel verhogen |
bij kreatstijging > 50% v.d.
uitgangswaarde |
100 mg/m2 i.v. elke 3 uur (zie
tabel) |
OverdosisSymptomen: misselijkheid, maagdarmklachten, ernstige
beenmergdepressie, ulceraties in de mondholte en de tractus digestivus of
van de huid. Bij overdosering direct (liefst na afname stolbloed voor
MTX-spiegel) 20 mg (of evenveel mg als de hoeveelheid MTX die is ingenomen)
folinezuur (Leucovorine) geven. Bij voorkeur intraveneus toedienen, i.m. kan
eventueel ook. Indien de MTX spiegel < 0.5 µmol was, dan is een antidosis
van 20 mg folinezuur meestal wel afdoende. Lage doses folinezuur (tot 25 mg)
kunnen ook oraal worden gegeven. Bij maagdarmschade kan de absorptie via
orale toediening echter onvoldoende zijn.
Zonodig om de 6 uur opnieuw 15
mg folinezuur geven (kan oraal) totdat de MTX spiegel onder de 0.01 µmol is.
Bij de volgende gift de hoeveelheid folinezuur aanpassen aan de MTX spiegel.
Folinezuur tabletten / capsules à 15 mg.
Folinezuur oplossing voor
injecties 10 mg/ml, ampullen met diverse volumes beschikbaar.
Zorg er voor dat de patiënt goed gehydrateerd is door het aanbrengen van een
infuus. Dit verbetert de renale klaring van MTX. Bij ernstige overdosering
kan MTX als (7-hydroxy)methotrexaat neerslaan in de renale tubuli, dit kan
worden verminderd door het alkaliseren van de urine d.m.v. een
natriumbicarbonaat infuus (bicarbonaat 1.4%, 500-1000 ml/24 hr). De 1.4 %
oplossing is isotoon en bevat0,17 mmol per ml.
Controles
voor aanvang MTX:
• |
bloedbeeld (BSE, Hb, leukocyten,
leukocytendifferentiatie, trombocyten, erytrocyten) |
• |
serumkreatinine,
kreatinineklaring, ureum, urine sediment |
• |
ALAT, ASAT, alkalische
fosfatase, γ-GT, albumine, bilirubine |
• |
echo lever (optioneel) |
• |
hepatitis B en C serologie (optioneel) |
• |
zonodig een zwangerschapstest |
4-7 dagen na de eerste dosis van 10-15 mg:
• |
bloedbeeld (BSE,
Hb, leukocyten, leukocytendifferentiatie, trombocyten, erytrocyten) |
• |
serumkreatinine |
• |
ALAT, ASAT, alkalische fosfatase, γ-GT, bilirubine |
Na 2 weken (na de tweede therapeutische gift):
• |
bloedbeeld (BSE,
Hb, leukocyten, leukocytendifferentiatie, trombocyten, erytrocyten) |
• |
ALAT, ASAT, alkalische fosfatase, γ-GT |
Na 4 weken (na de
vierde therapeutische gift):
• |
bloedbeeld (BSE, Hb, leukocyten,
leukocytendifferentiatie, trombocyten, erytrocyten) |
• |
serumkreatinine,
ureum |
• |
ALAT, ASAT, alkalische fosfatase, γ-GT, albumine |
Vervolgens eens in de 2-3 maanden (bij verhogen dosis vaker) bloedbeeld en
leverfunctie (ALAT, ASAT, alkalische fosfatase, γ-GT, albumine), eens in de
3 maanden PIIINP bepalen (indien beschikbaar, zie onder), en eens in de 3-4
maanden nierfunctie (serumkreatinine, ureum).
Leverbiopt
In sommige, m.n. Amerikaanse richtlijnen wordt aanbevolen bij
risicopatiënten (alcoholmisbruik, gestoorde leverfunctie, leverziekten in de
voorgeschiedenis of familie) een leverbiopt te doen voorafgaande aan het
starten van MTX. En, bij elke patiënt, dit te herhalen na een cumulatieve
dosis van 1.5 g of elk veelvoud daarvan. In Nederland en andere Europese
landen is dit controversieel. Het verrichten van een leverbiopt brengt ook
de nodige morbiditeit en mortaliteit met zich mee (afhankelijk van de
ervaring van de biopteur). Een leverbiopt kan worden overwogen als
leverschade wordt vermoed, terwijl er toch een grote behoefte bestaat om
door te gaan met methotrexaat. Er is echter een toenemende consensus om geen
leverbiopten meer te doen. Daarmee vervalt ook de noodzaak om nog
cumulatieve doses bij te houden.
Markers voor leverfibrose
Inmiddels zijn er bloedtesten voor leverfibrose ontwikkeld, die het
discutabele leverbiopt kunnen vervangen en mogelijk zelfs betrouwbaarder
zijn, omdat bij het leverbiopt de uitkomsten niet representatief zijn voor
de gehele lever. Het voordeel van deze testen is dat ze niet-invasief zijn,
geen risico op ernstige complicaties geven, en meerdere keren herhaald
kunnen worden. De belangrijkste marker van leverfibrose is procollageen III
aminoterminaal peptide (PIIINP). Siemens Medical Solutions brengt in Europa
een CE-gekeurde testkit (ELF, enhanced liver fibrosis) op de markt waarmee
in het bloed betrouwbaar kan worden bepaald of er sprake is van
leverfibrose. De test omvat 3 markers van fibrose, hyaluronzuur (HA),
procollageen III aminoterminaal peptide (PIIINP), en weefselremmer van
metalloproteinase 1 (TIMP-1). Deze test kan de discutabele leverbiopsie bij
methotrexaat vervangen. Het is nog niet bekend welke laboratoria in
Nederland de test gaan aanbieden. PIIINP kan worden bepaald bij het
laboratorium endocrinologie van de VU (1 ml serum, zie
aanvraagformulier
extramuraal VUMC).
In de Engelse richtlijn is PIIINP
inmiddels geïntegreerd en wordt de leverbiopsie als obsoleet beschouwd. Het
advies is om elke 3 maanden PIIINP te bepalen. Bij patiënten met een
constant normaal PIIINP (< 4.2 ng/mL) is het onwaarschijnlijk dat er sprake
is van leverschade. Bij een PIIINP > 8 ng/mL in twee bepalingen of > 4.2
ng/mL in minstens 3 metingen binnen een 12 maanden periode is nadere
evaluatie gewenst (consult hepatoloog). Een PIINP > 10 ng/mL in
minstens 3 metingen binnen een 12 maanden periode is reden om de MTX te
staken.
Niet elke stijging van leverenzymen bij patiënten met
psoriasis die methotrexaat gebruiken is ook te wijten aan de methotrexaat.
Het alcoholgebruik in de groep patiënten met ernstige psoriasis is fors en
een deel, misschien wel alle van de beschreven leverenzym stijgingen zijn daar aan te wijten.
Alcoholgebruik kan eventueel worden geobjectiveerd met de CDT test
(koolhydraat-deficiënt transferrine, normaal < 2.6%).
Referenties
1. |
Roenigk HH Jr, Auerbach R, Maibach H, Weinstein
G, Lebwohl M. Methotrexate in psoriasis: consensus conference. J Am Acad
Dermatol 1998;38:478-485. |
2. |
Zachariae H. Liver biopsies and
methotrexate: a time for reconsideration? J Am Acad Dermatol
2000;42:531-534. |
3. |
Kirby B, et al. The use of folic acid
supplementation in psoriasis patients receiving methotrexate: a survey in
the United Kingdom. Clin Dermatol 2000;25:265-268. |
4. |
Spuls PI. (Foto)chemotherapie en systemische
therapie bij ernstige chronische plaque type psoriasis. CBO/NVDV,
Utrecht, 2002 |
5. |
Psoriasis. Guideline of
the British Association of Dermatologists, 2006. |
6. |
Maurice PD, Maddox AJ, Green CA, Tatnall F, Schofield
JK, Stott DJ. Monitoring patients on methotrexate: hepatic fibrosis not seen
in patients with normal serum assays of aminoterminal peptide of type III
procollagen. Br J Dermatol 2005;152(3):451-458. |
7. |
Chalmers RJ, Kirby
B, Smith A, Burrows P, Little R, Horan M, Hextall JM, Smith CH, Klaber M,
Rogers S. Replacement of routine liver biopsy by procollagen III aminopeptide
for monitoring patients with psoriasis receiving long-term methotrexate: a
multicentre audit and health economic analysis. Br J Dermatol
2005;152(3):444-450. |
8. |
Zachariae H, Heickendorff L, Sogaard H. The
value of amino-terminal propeptide of type III procollagen in routine
screening for methotrexate-induced liver fibrosis: a 10-year follow-up. Br J
Dermatol 2001;144(1):100-103. |
9. |
Strober BE, Menon K. Folate
supplementation during methotrexate therapy for patients with psoriasis. J
Am Acad Dermatol 2005;53(4):652-659. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam UMC.
prof.dr. Ph.I. Spuls. Dermatoloog, Amsterdam UMC.