Symptomen: algemene malaise, vermoeidheid, koorts,
soms exantheem, nachtzweten, diarree, verminderde eetlust, gewichtsverlies,
lymfeklierzwellingen, later opportunistische infecties. De oorspronkelijke CDC
criteria waren: verschijnselen van immunodeficiëntie e.c.i. en een ernstige
opportunistische infectie (Pneumocystis carinii, Toxoplasma gondii, Mycobacterium
avium, Candida albicans, HSV, CMV) of Kaposi sarcoom. Tegenwoordig wordt meer
gevaren op de viral load en het aantal CD4-positieve cellen.
Diagnostiek:HIV test, aantonen van het virus (p24 antigeen
of PCR), of antistoffen tegen het virus, en absoluut aantal CD4+ T-lymfocyten
(CD4/CD8 ratio). Een HIV-sneltest is beschikbaar. Aanvullend: p24 antigeen,
BSE, Hb, diff, routine klinisch chemisch,
serologische tests op syphilis, toxoplasmosis, hepatitis, EBV, CMV, en herpes
simplex, immunoglobulinen kwantitatief, kweken op opportunistische infecties.
Therapie:HAART, combinatietherapie met antivirale middelen,
en bestrijden van de AIDS-gerelateerde infecties. De globale criteria voor het
starten van HAART zijn:
- Aanwezigheid van HIV-gerelateerde symptomen: starten
- Geen klachten, CD4 > 500: starten bij snelle daling van het aantal CD4-cellen
of een viral load hoger dan 30.000 (sommigen adviseren om reeds bij viral load >
5.000 te starten).
- Geen klachten, CD4 < 500: starten, eventueel afwachten
bij CD4 > 350 en viral load < 5.000.
AIDS: CDC-classifikatie
(MMWR 1986)Groep I, acute HIV-infectie
Mononucleosis infectiosa-achtig ziektebeeld (zie ook primair HIV-exantheem)
met of zonder aseptische meningitis dat enkele weken na besmetting met HIV op
kan treden. Tijdens, of enkele weken na dit ziektebeeld treedt seroconversie
op.
Groep II, asymptomatische HIV-infectie
Antistoffen tegen HIV zijn aantoonbaar, maar er zijn geen klinische verschijnselen;
ook niet in het verleden geweest (uitgezonderd de acute HIV-infectie). Patiënten
die geclassificeerd zijn in groep III of IV worden bij verdwijnen van de bijbehorende
verschijnselen niet opnieuw geclassificeerd in groep II.
Groep III, persisterende gegeneraliseerde lymfadenopathie (PGL)
Lymfkliervergroting van > 1 cm op twee (of meer) niet-inguinale lymfklierstations
gedurende meer dan drie maanden, zonder dat andere bijkomende aandoeningen deze
kunnen verklaren. Groep IVA, algemene verschijnselen Koorts of diarree langer
bestaande dan 1 maand, of spontaan gewichtsverlies van meer dan 10% van het
uitgangsgewicht zonder bijkomende aandoeningen die deze kunnen verklaren. Groep
IVB, neurologische afwijkingen Dementie, myelopathie of perifere neuropathie
zonder bijkomende aandoeningen die deze kunnen verklaren.
Groep IVC, opportunistische infectiesC1: pneumocystis
carinii pneumonie, chronische cryptosporidiosis, toxoplasmosis, extra-intestinale
strongyloïdiasis , isosporiasis, candidiasis (oesophageaal, bronchiaal of pulmonair),
cryptococcosis, histoplasmosis, mycobacteriële infectie met Mycobacterium avium
complex of Kansasii, cytomegalovirus infectie, chronische mucocutane of gedissemineerde
herpes simplex virus infectie.
C2: orale harige leukoplakie, herpes zoster
in meerdere dermatomen, recidiverende Salmonella sepsis, nocardiosis, tuberculosis
of orale candidiasis.
Groep IVD, tumoren
Kaposi sarcoom, non-Hodgkin-lymfoom en het primaire hersen lymfoom.
Groep IVE, overige bevindingenHieronder vallen
verschijnselen die wijzen op een defect in de cellulaire immuniteit en ziektebeelden
waarvan het verloop of de reaktie op therapie anders is door de bijkomende HIV-infectie.
CRC Classicifactie
CD4+ |
Stage |
Clinical Division |
|
|
A |
B |
C |
|
|
Asymptomatic AIDS |
Associated ilnesses |
AIDS defining ilnesses |
> 500 |
1 |
|
|
|
200-499 |
2 |
Stage 1 |
Stage 2 |
Stage 3 |
< 200 |
3 |
|
|
|
AIDS gerelateerde huidziektenKaposi sarcoom en
oral hairy leukoplakia zijn sterk geassocieerd met AIDS, hoewel Kaposi sarcoom
ook voorkomt bij de risicogroep zonder dat sprake is van HIV infectie. De volgende
dermatosen lijken wat vaker geassocieerd met AIDS voor te komen (en vaak ook
in een meer fulminante vorm) dan in de gezonde populatie:
Infectieus; viraal: Herpes simplex (abnormale presentatie,
grote blazen, ulcera, perianale ulcera, recidieven, vegetatieve plasques), Herpes
zoster, verruca vulgaris, condyloma accuminatum (uitgebreide chronische intra-anale
condylomen, AIN), oral hairy leukoplakia (EBV), molluscum contagiosum (grote
laesies, laesies die naar binnen groeien i.p.v. exofytisch), cytomegalovirus
infectie (maculopapuleuze rash, noduli, plaques, vesikels, blaren, peri-anale
ulcera, vasculitis);
mycosen: candidiasis, tinea corporis,
pityrosporum-infecties, dermatomycosen z.n.s., cryptococcosis, (para-)coccidiomycosis,
sporotrichosis, histoplasmosis;
bacterieel: pyodermieën,
folliculitis, impetigo, ecthyma gangrenosum, syfilis, TBC en andere mycobacteriële
infecties, botryomycosis, bacillaire epitheloïd angiomatosis (Bartonella henselae,
Bartonella quintana), kattekrabziekte;
protozoa: pneumocystis
carinii, amoebiasis, Leishmaniasis, toxoplasmose;
infestaties:
scabies (Norvegica), demodicosis.
Neoplasmata:
Kaposi en andere angiomata, lymfomen (Burkitt-lymfoom, cutaan B-cel lymfoom,
cutaan T-cel lymfoom, m. Hodgkin), basaalcelcarcinomen en plaveiselcelcarcinoom
(m.n. anaal/rectaal), melanoma. Door chronische infectie van het anale slijmvlies
met HPV virus gaan intra-anale condylomen over in AIN (anale intra-epitheliale
neoplasie graad I-III) en vervolgens in anale plaveiselcelcarcinomen. Omdat
HIV-patiënten door de antiretrovirale therapie nu langer leven, begint het anale
carcinoom een belangrijke nieuwe doodsoorzaak te worden. Op dit moment wordt
onderzocht of screeningsprogramma's zin hebben. Dit is niet zeker: condylomen
en AIN stadia kunnen lokaal behandeld worden, maar bij HIV blijft de risicofactor
(het HPV virus) aanwezig in het anusslijmvlies. Met zeer intensieve proctoscopische
screeningsprogramma's kunnen anale carcinomen in een vroeg stadium gedetecteerd
worden, maar het moet nog blijken of vroege detectie ook leidt tot afname van
de sterfte.
Overige dermatosen; erythematosquameus:
eczema seborrhoicum, exanthemen, erytrodermieën, asteatosis cutis, ichthyosis,
lichen spinulosus, psoriasis, m. Reiter (keratoderma blenorrhagica), m. Grover,
pityriasis rosea, pityriasis rubra pilaris;
maculopapuleus:
geneesmiddelen exanthemen, erythema dyschromicum perstans, erythema elevatum
diutinum, granuloma annulare, prurigo, prurigo parasitaria, pruritic and papular
eruption of AIDS;
vesiculobulleus: epidermolysis bullosa
acquisita, EEM, TEN, dermatitis herpetiformis, parapemphigus, porphyria cutanea
tarda;
folliculair: eosinofiele pustuleuze folliculitis,
bacteriële folliculitis, demodex folliculitis, neutrofiele eccriene hidradenitis,
pityrosporon follicilitis;
overige: aften, sicca syndroom,
acute necrotiserende ulceratieve gingivitis, vasculitis, chronische actinische
dermatitis, e.a. fotodermatosen, pruritus, hypereosinofiel syndroom, cutis marmorata
(kinderen), haarafwijkingen, PLEVA, pyoderma gangrenosum, trombocytopenische
purpura, bijwerkingen van anti-retrovirale medicatie.
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam UMC.