Hoewel het nut van
diphencyprone behandeling bij alopecia areata
wordt betwijfeld door sommigen, zijn onderstaande foto's waarbij links is behandeld
en rechts niet, toch overtuigend. Op grond van deze foto's blijkt dat de behandeling
effectief kan zijn. Het volgende probleem is dan dat men de bijwerkingen (inductie
van een contacteczeem op het behaarde hoofd, belasting voor de patiënt, intensieve
behandeling) moet afwegen tegen de voordelen. Daarbij moet ook worden meegewogen
hoe lang het effect aanhoudt (meestal maar kort). De meeste dermatologen bieden
op grond van deze afweging de therapie niet meer aan. Een andere reden om het
niet meer aan te bieden is dat er ook vaak contacteczeem ontstaat bij het personeel
dat de behandeling uitvoert.
Degenen die het middel aanbrengen moeten
voorzichtig te werk gaan, een contacteczeem zal zeker optreden.
Figuur
1 Start: Vrouw, 40 jr, alopecia areata pre-universalis
sinds 20 jaar |
Figuur
2 Week 14: Behandeling met DCP van de linker
zijde van de schedel. De rechter zijde dient als controle. |
|
|
Figuur
3 Week 24: Behandeling van de linker zijde
gaat door; de rechter dient als controle. |
Figuur
4 Week 30: Behandeling van de linker zijde gaat door. De
rechter zijde wordt sinds 6 weken behandeld. |
|
|
Figuur
5 Week 36: Behandeling van de linker zijde gaat door, evenals
de behandeling van de rechter zijde sinds 12 weken. |
Photos by Jerry Shapiro, MD, FRCPC Copyright
© 1996 The University of British Columbia |
De topische immunotherapie berust op het opwekken van een contactallergie
voor de stof en het vervolgens uitlokken van een eczeemreactie door blootstellling
aan die stof. Bij de behandeling van
alopecia areata
bijvoorbeeld is het beoogde doel het opnieuw laten groeien van haar op de behandelde
plaatsen. Obligate contactallergenen die niet voorkomen in de natuurlijke omgeving
van de mens zijn oa.
dinitrochlorobenzeen (DNCB) ,
squaric
acid dibutyl ester (SADBE) en
diphenylcyclopropenon
(DPCP). DNCB bleek mutagene effecten in de Ames test te hebben en wordt
daarom niet gebruikt. DPCP heeft het voordeel boven SADBE dat het stabieler
is in het gebruikelijke oplosmiddel, aceton.
Sinds 1980 wordt DPCP voor
het opwekken van een contactallergisch eczeem met succes gebruikt (6). Uitgebreid
klinisch onderzoek aan de Rijksuniversiteit Nijmegen liet de effectiviteit van
deze methode bij de behandeling van alopecia areata zien: tenminste 70% van
de patiënten met een ernstige subtotale of totale vorm van AA verkregen een
complete en aanhoudende haargroei (2, 6, 7, 11, 10). In 15% van de patiënten
werd wel haargroei gezien, doch deze was niet continue, en in 15% werd wel een
contactallergische reactie waargenomen, maar haargroei bleef uit. In de literatuur
worden responserates van 4% tot 85% gemeld. Indien geen respons in 24 weken
lijkt verder gaan zinloos. Na afronde van een succesvolle behandeling bestaat
als voorheen het risico op een nieuwe episode met alopecia areata.
Omdat
alopecia areata ook spontaan kan herstellen is het niet helemaal zeker of de
verbeteringen aan diphencyprone zijn toe te schrijven. Daarom wordt dit, in
afwachting van evidence, en gezien de forse bijwerkingen terughoudend toegepast.
Bijwerkingen De patiënt moet verwachten dat op
de behandelde plaatsen eczeem zal optreden wat behalve roodheid en schilfering
ook jeuk kan geven. De jeuk kan slaap-verstorend werken. Daarbij zijn vaak de
regionale lymfeklieren (bv. in de nek bij behandeling van het behaarde hoofd)
de eerste weken van de behandeling gezwollen en pijnlijk. Geprobeerd wordt om
de concentratie van het middel steeds zodanig te kiezen dat de klachten van
de eczeemreactie zo min mogelijk zullen zijn. Daarmee blijft echter steeds het
risico bestaan op een heftige eczeem-reactie met blaarvorming door een te hoge
concentratie van DPCP.
Opvlamming van eczeem elders op het lichaam kan voorkomen,
vooral bij atopische individuen, en een publicatie maakte melding van een uitgebreide
uiticaria factitia reactie.
Als gevolg van de eczeemreactie kan postinflammatoire
hypo- en hyperpigmentatie optreden. Sterke terughoudendheid dient hierom in
acht genomen te worden bij mensen met een donkere huid. Ter maskering van het
eczeem kan gebruik gemaakt worden van een pruik.
Door de behandeling kunnen
subjectieve klachten van "griep" verergeren.
Afwijkingen in het rode en
witte bloedbeeld, electrolieten, lever- en nierfuncties en bloedglucose werden
niet gezien. Alhoewel DCP niet teratogeen is wordt toepassing tijdens de zwangerschap
afgeraden.
Het risico van deze behandeling op bijwerkingen op lange termijn
is erg klein. Echter, het middel heeft nog niet alle fases van geneesmiddelen-onderzoek
doorlopen, en is dus nog niet als officieel geneesmiddel geregistreerd.
Praktische uitvoering van de behandeling met DPCP.
Voor aanvang van de poliklinische behandeling wordt de patiënt nogmaals uitvoerig
ingelicht over de risk-benefit ratio.
De behandeling met diphencyprone
bestaat uit twee fases: 1. het opwekken van een contactallergische
eczeemreactie door de eerste keer opbrengen van het middel en
2. het onderhouden
van deze eczeemreactie door wekelijks opbrengen van het middel op de kale plekken.
Fase 1.De patiënt wordt eerst door de eerste applicatieop
het bovenbeen op 5-10 cm
2
met een wattenstok gedrenkt in een 2% oplossing van DPCP in aceton gesensibiliseerd.
Fase 2.Twee weken later wordt gestart met een wekelijkse
elicitatie door op de te behandelen plekken DPCP in aceton te penselen. De concentratie
DPCP wordt op geleide van de sterkte van de uitgelokte eczeemreactie opgehoogd:
aanvangsconcentratie 0,0001%, vervolgens via 0,001%, 0,01%, 0,05%, 0,1%, 0,25%,
0,5%, 1%, 2% tot 4%. Deze oplossingen moeten in dichte kleine flesjes bewaard
worden om verdamping tegen te gaan.
Omdat DPCP in licht afgebroken wordt
(14) dient de oplossing in aceton bovendien in het donker bewaard te worden
en moet het opbrengen in een relatief donkere ruimte te geschieden en moet de
patiënt de behandelde delen vervolgens lichtdicht afdekken. Hoe lang dit afdekken
minimaal moet gebeuren is niet duidelijk, aangehouden wordt tenminste 8 uur.
Na 48 uur mag de behandelde plek met shampoo gewassen worden.
Steeds is
het doel een mild eczeem op te wekken met milde jeuk en een erytheem wat ongeveer
36 uur aanhoudt, zonder dat daarbij een nattend of blaarvormend eczeem optreedt
(4). Ter maskering van eczeem op het behaarde hoofd kan de patiënt gebruik maken
van een pruik.
Op geleide van het klinisch resultaat (bijvoorbeeld bij
alopecia areata het optreden van volledige haargroei, welke na ongeveer 10 tot
20 weken kan worden verwacht, zal de applicatiefrequentie verlaagd kunnen worden.
Referenties
1. |
Bröckner E, Happle R. Abnormal expression
of HLA-ABC and DR antigens in hair follicles in alopecia areata:
Down-modulation by topical immunotherapy. Vortrag, 13. Jahrestagung
der Arbeitsgemeinschaft Dermatologische Forschung, Wien 15-17.11.1985
(Abstract appears in J Invest Dermatol 1986;86). |
2. |
Burckhardt H. Behandlung der Alopecia areata
mit Diphencyprone (2,3-Diphenylcyclopropenon-1). Z Hautkr 1985;60:1316-1317. |
3. |
Happle R. Therapeutische Immunreaktionen.
Hautartz 1985;37 Suppl. VII:76-78. |
4. |
Happle R. Immunologische Behandlung der Alopecia
areata. Hautartz 1985;37, Suppl. VII:108-111. |
5. |
Happle R, Hausen BM, Wiesner-Menzel L. Diphencyprone
in the treatment of alopecia areata. Acta Dermatovenereol (Stockholm)
1983;63:49-52. |
6. |
Happle R, Hausen BM, Wiesner-Menzel L. Behandlung
der Alopecia areata mit Diphencyprone. In: Dermatologische Therapie.
Interdisziplinäre Aspekte - wissenschaftliche Grundlagen - praktische
Behandlungsmöglichkeiten. Eds G Mahrle, H Ippen. Perimed, Erlangen,
1985;222-226. |
7. |
Happle R, Klein HM, Macher E. Topical immunotherapy
changes the composition of the peribulbar infiltrate in alopecia
areata. Arch Dermatol Res 1985;278. |
8. |
Kietzmann H, Hardung H, Christophers E. Therapie
der Alopecia areata mit diphencyclopropenon. Hautartz 1985;36:331-335. |
9. |
Orecchia G, Rabbiosi G. Treatment of alopecia
areata with diphencyprone. Dermatologica 1985;171:193-196. |
10. |
Wiesner-Menzel, Happle R. Rückbildung von
Plantarwarzen nach Behandlung mit Diphencyprone. Z Hautkr 1984;59:1080-1083. |
11. |
Wiesner-Menzel L, Perret C, Happle R. Immunhistochemische
Untersuchung der Diphencyprone-Wirkung bei Alopecia areata. In Dermatologische
Therapie. Interdisziplinäre Aspekte - wissenschaftliche Grundlagen
- praktische Behandlungsmöglichkeiten. Eds G Mahrle, H Ippen. Perimed,
Erlangen 1985:227-229. |
12. |
MacDonald Hull S, Pepall L, Cunliffe WJ.
Alopecia areata in children: response to treatment with diphencyprone.
Br J Dermatol 1991;124:164-168. |
13. |
Madani S, Sharpio J. Alopecia areata update.
J Am Acad Dermatol 2000;42:549-566. |
14. |
Wilkerson M, Connor TH, Henkin J et al. Assessment
of diphenylcyclopropenone for photochemically induced mutagenicity
in the Ames assay. J Am Acad Dermatol 1987;17:606-611. |
15. |
Happle R. Alopecia areata and Alopecia totalis:
Pathogenese und topische Immuntherapie mit diphencyprone. Therapiewoche
1986;36. |
16. |
Steigleder GK. Dermatologie und Venereologie.
Leitfaden für Studium und Praxis. 4 ed 1983, Thieme, Stuttgart,
S 460-463. |
17. |
Shah M, Lewis FM, Messenger AG. Hazards in
the use of diphencyprone. Br J Dermatol 1996;134:1153. |
18. |
Adisesh A, Beck M, Cherry NM. Hazards in
the use of diphencyprone. Br J Dermatol 1997;136:470. |
19. |
Morren MA, Rodriges R, Dooms-Goossens A et
al. Connubial dermatitis: a review. Eur J Dermatol 1992;2:219-223. |
20. |
McElwee KJ, et al. Alopecia areata: an autoimmune
disease? Exp Dermatol 1999;8:371-379. |
21. |
Price V, et al. Progress in dermatology.
Bull Dermatol Found 1991;25:1. |
22. |
Buhl AE. Minoxidil's action in hair follicles.
J Invest Dermatol 1991;96:73S-74S. |
23. |
Fernandez-Redondo V et al. Hazards in the
use of diphencyprone. Eur J Allergy Clin Immunol 2000;55:202-203. |
24. |
Bircher AJ, Bigliardi P, Langauer Messmer
S, Surber C. Occupational airborne contact dermatitis from diphencyprone
in a pharmacy employee. Contact Dermatitis 1999;40:52. |
25. |
Wiseman MC, Shapiro J, MacDonald N, Lui H.
Predictive model for immunotherapy of alopecia areata with diphencyprone.
Arch Dermatol 2001;137:1063-1068. |
26. |
Skrebova N, Nameda Y, Takiwaki H, et al.
Severe dermographism after topical therapy with diphenylcyclopropenone
for alopecia universalis. Contact Dermatitis 2000;42:212-215. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.