Dermatomyositis (DM) is een ontsteking met vooral
lymfocytaire infiltratie in huid, in dwarsgestreepte spieren, en soms in andere
organen, die aanleiding geeft tot huidafwijkingen en krachtsverlies. Er zijn
aanwijzingen voor een stoornis van het immuunsysteem. De huidafwijkingen bij
dermatomyositis treden meestal eerder op dan de spierafwijkingen. Dermatomyositis
begint vaak met een karakteristiek oedeem en livide (blauw-paarse) verkleuring
rond de ogen (bovenoogleden; heliotroop); voorts een erythemateus, later schilferend
en met atrofie, hypo- en/of hyperpigmentatie gepaard gaand maculopapulair exantheem
in gelaat (voorhoofd, kaken, nek) en op het bovenlichaam (in hals/coeur gebied
vaak V-vormig, 'Shawl sign'), ook elders, zoals de strekzijde v.d. extremiteiten,
de knokkels (
Gottron's sign), knieën, ellebogen,
malleoli. Wordt erger door zonlicht. Nagels: gedilateerde en getromboseerde
capillaire loops, irregulaire verdikte cuticulae, ruwe, groezelig aandoende
huid vingertoppen (
mechanic hands).
Er bestaat ook een zeldzame variant waarbij er ook huidafwijkingen zijn die
sterk lijken op pityriasis rubra pilaris:
Wong type dermatomyositis.
Huidafwijkingen bij dermatomyositis:1. Het
teken van Gottron: symmetrisch gelokaliseerde erythemateuze
of livide atrofische maculae, met of zonder oedeem, aan interfalangeale of metacarpofalangeale
gewrichten, ellebogen, knieën en mediale malleoli.
2.
Gottron-papels:
symmetrisch gelokaliseerde, livide niet-schilferende papels aan de dorsale zijden
van de interfalangeale en/of metacarpofalangeale gewrichten, dorsale zijde ellebogen,
knieën of mediale malleoli.
3.
Heliotroop erytheem
(rood-violetachtige verkleuring van de bovenoogleden of het periorbitale weefsel
met of zonder oedeem.
4.
Erytheem symmetrisch gelokaliseerd
aan de dorsale zijde van de handen, vingers, strekzijde armen en benen, schouders
en nek (shawl sign), coeur, gelaat en voorhoofd.
5.
Poikiloderma
atrophicans vasculare (erytheem,
teleangiëctasieën,
hypo- en hyperpigmentatie en atrofie van de schouders, rug, lumbale streek en
coeur).
Verder kunnen voorkomen: periunguaal erytheem, teleangiëctasieën,
rafelige nagelriemen met scheurtjes en loshangende velletjes (monteurs handen,
mechanics hands), pigmentatie van het gelaat, de nek en op andere plaatsen,
calcificaties van huid of spier, sclerodactylie, gezwollen handen, ulcus aan
de vingertop(pen), ulcus aan de strekzijde van gewrichten, livedo reticularis,
fenomeen van Raynaud, erytrodermie, urticaria, hypertrichosis, folliculaire
hyperkeratosis, neusseptumperforaties, panniculitis, acanthosis nigricans, bullae,
alopecia, dermatitis van het hoofd en lipoatrofie.
|
|
|
periunguaal
erytheem |
teleangiëctasieën |
rafelige
nagelriemen |
|
|
|
periunguaal
erytheem |
periunguaal
erytheem |
ulcus
aan de vingertop |
|
|
|
ulcera
bij gewrichten |
ulcera |
dermatomyositis |
|
|
|
Gottron
sign |
heliotrope
rash |
shawl
sign |
|
|
|
shawl
sign |
shawl
sign |
poikiloderma
vasc. atrophicans |
Verschijnselen van skeletmusculatuurVerschijnselen
van de musculatuur zijn niet altijd aanwezig en kunnen gedurende het beloop
afwezig blijven (amyopathische DM). Overwegend symmetrische, proximale zwakte,
spierpijn vooral bij inspanning en snelle progressie (in weken of maanden) passen
bij DM. Slikstoornissen wijzend op zwakte van de farynxmusculatuur en/of de
oesophagusmusculatuur zijn bij DM gerapporteerd en bij groepen patiënten met
DM en PM.
Histologie:spierfasciebiopt: perivasculair infiltraat in
inter-fasciculaire septa, perifasciculaire atrofie, endotheel hyperplasie, fibrine
thrombi, afsluiting, necrotische vezels door micro-infarct. Huid: basaal
discrete vacuolaire veranderingen en af en toe apoptotische keratinocyten.
Ondergelegen dermis toont in de bovenste helft van de reticulaire en ook
papillaire dermis opvallende toename van mucine tussen de collageenvezels.
|
ingescande coupe (zoom) |
Verschijnselen van andere organenECG-afwijkingen, hartaandoeningen,
kortademigheid t.g.v. interstitiële longfibrose en spierzwakte, verhoogd risico
op maligniteiten. Er is geen evidence over de diagnostiek die dient te worden
verricht naar een primaire tumor wanneer DM is gediagnosticeerd. In de Daniël
den Hoedkliniek (Rotterdam) wordt het volgende schema aangehouden (zie tabel).
Screenen op maligniteiten: |
Volledige anamnese waarbij
onder meer gericht wordt gevraagd naar: |
• |
anorexie en gewichtsverlies; |
• |
anaal/vaginaal bloedverlies; |
• |
defecatiepatroon; |
• |
nachtzweet, koorts; |
• |
roken; |
• |
familieanamnese (uitvragen op voorkomen
van mamma- en ovariumtumoren en colorectale tumoren). |
|
|
Gedegen lichamelijk onderzoek
met speciale aandacht voor: |
• |
palpabele lymfeklieren; |
• |
palpatie borsten; |
• |
rectaal toucher; |
• |
gynaecologisch onderzoek. |
|
|
Aanvullend onderzoek: |
• |
laboratoriumonderzoek, inclusief hematomorfologie; |
• |
CT-thorax; |
• |
mammografie; |
• |
afhankelijk van bevindingen bij anamnese
en lichamelijk onderzoek, eventueel CT-scan/echografie
abdomen en bekken of coloscopie. |
|
Pathogenese:Volgens de huidige inzichten zijn DM
en PM immuungemedieerde aandoeningen, uitgelokt door omgevingsfactoren bij individuen
die hiervoor een genetisch bepaalde gevoeligheid hebben. Zo blijken bijna alle
individuen met DM, PM en anti-Jo-1-antilichamen het HLA-antigeen DR52 te bezitten.
Wat omgevingsfactoren betreft, is met name aandacht besteed aan de rol van virussen
bij de inductie van DM en PM. Hoewel deze myositiden na bepaalde virusinfecties
kunnen optreden, zijn er geen bewijzen dat ze door virusinfecties worden veroorzaakt.
DM en PM lijken wel een relatie te hebben met auto-immuniteit. Enerzijds komen
DM en PM frequent voor in associatie met een inflammatoire bindweefselziekte,
anderzijds zijn verschillende auto-antistoffen vaak aanwezig. De aanwezigheid
van deze antistoffen is gerelateerd aan de klinische symptomatologie en de reactie
op immunosuppressieve therapie, maar hun pathofysiologische betekenis is onduidelijk.
Belangrijke aanwijzingen voor de auto-immuungenese van DM en PM komen ook uit
de histopathologische bevindingen in biopten van aangedane spieren. Bij PM worden
deze geacht te wijzen op een cellulaire immuunreactie gericht tegen spiervezels
en pathologie van de spier bij PM en bij DM op humorale immuunmechanismen en
vasculopathie. Sporadische ‘inclusion body’-myositis (sIBM) kan als een aparte
entiteit worden beschouwd. Deze onderscheidt zich van DM en PM door een ander
klinisch beeld en door typische histopathologische afwijkingen. Deze betreffen
endomysiale ontsteking met infiltratie van cytotoxische T-cellen en macrofagen
in spiervezels, en de aanwezigheid in spiervezels van vacuolen, amyloïddeposities
en tubulofilamenteuze inclusies. Ook het ontbreken van een reactie op immunosuppressieve
behandeling ondersteunt de stelling dat sIBM een aparte entiteit is. De pathogenese
van sIBM is niet bekend. Er is gesuggereerd dat verhoogde expressie van amyloïd-proteïne
in verouderende spiervezels aan de ziekte ten grondslag ligt.
Bij dermatomyositis
ziet men naast duidelijke vaatschade veel B-cellen, CD4 (helper) T-cellen, macrofagen,
en weinig lymfocyten invasie rond de vezels, wijzend op een humoraal mechanisme.
Complement deposities (C5b-9 Membrane Attack Complex) in de capillairen zijn
aangetoond. Bij polymyositis en inclusion-body myositis is geen microangiopathie,
wel zijn vele CD8 (suppr/cytotox) T-cellen aanwezig rond de spiervezels, waarop
het MHC-I antigeen aantoonbaar is, hetgeen niet voorkomt op het sarcolemma van
normale spiervezels. Een antigeen target in samenhang met (in het centrum van?)
het MHC-I complex wordt vermoed. Er is een aanlegfactor (HLA DR3 en DRw52, daarnaast
zou ook een retrovirusinfectie (HIV) de trigger kunnen zijn. Auto-antilichamen
tegen nucleaire en cytoplasmatische antigenen zijn in 30% v.d. patiënten aanwezig.
Bij een subgroep met tevens interstitiële longafwijkingen wordt in 50% het anti-Jo-1
(anti-histidyl-t-RNA synthetase) gevonden (
antisynthetase
syndroom).
Laboratoriumonderzoek:Algemeen
hematologisch en klinisch chemisch onderzoek. Eiwitspectrum (alpha2 en gamma
globuline). Myositis-specifieke auto-antilichamen.
C4, CH50, IgG, IgA, IgM,
circulerende immuuncomplexen, LE-cascade onderzoek, reumaserologie. In geval
van polymyositis is uitgebreid aanvullend onderzoek nodig om andere oorzaken
uit te sluiten.
Spier-enzymen: OT, PT, LDH, aldolase, CPK. Creatinine kinase
(CPK) is vaak fors verhoogd (10-50 x normaal), maar dit hoeft niet. De leverenzymen
zijn ook verhoogd, soms wordt eerst aan leverziekte gedacht. In urine kan myoglobine
worden gevonden. Elektromyografie: signalen passend bij myopathie, niet specifiek.
Bij chronische ziekte en spierregeneratie soms gemengde signalen passend bij
neuropathie en neurogene oorzaken. Bij 30% v.d. inclusion-body myositis wijst
het EMG op axonale neuropathie.
Spier-biopt is altijd nodig (consult neurologie).
Bij voorkeur plastic insluiting i.v.m. inclusion-bodies.
Ad maligniteiten:
Uit recent epidemiologisch onderzoek blijkt dat bij volwassenen met dermatomyositis
screenend onderzoek naar maligniteiten (vooral van ovarium, maag, longen, mammae)
nodig is. Aanbevolen wordt nauwkeurig lichamelijk onderzoek (incl. onderzoek
onderbuik en RT), consult gynaecoloog (VT), algemeen hematologisch en klinisch
chemisch onderzoek bloed en urine, X-thorax, faeces op occult bloed, en zelfs
een sigmoïdoscopie. Een deel van dit onderzoek jaarlijks herhalen.
Therapie:Vroeg starten met voorzichtige fysiotherapie,
om te sterke afname van nog gezonde spiermassa te voorkomen. Subcutane calcificaties
zijn moeilijk te behandelen. Soms is excisie nodig. Difosfonaten, aluminiumhydroxide,
probenecid, colchicine en coumarine zijn niet erg succesvol.
R/ prednison
in hoge dosering: 1 mg/kg per dag in één gift. Bij effect na 3-4 weken afbouwen
in 10 weken naar 1 mg/kg om de dag. Indien mogelijk op geleide van symptomen
(kracht, energie) verder afbouwen. Indien na 3 maanden hoge dosering geen verbetering
optreedt (cave inclusion-body myositis of overgang in steroïd-myopathie), versneld
afbouwen en gelijktijdig andere niet-steroïdale immunosuppressiva (azathioprine)
starten. Azathioprine kan ook in combinatie gegeven worden, als steroïd-sparende
therapie, of bij bijwerkingen van prednison.
R/ Imuran (azathioprine), 3
mg/kg per dag, gedurende 4-6 maanden. Bij effect elke 4 weken dagdosis met 25
mg verminderen. Bij onvoldoende effect is MTX de volgende keuze.
R/ Methotrexaat,
15-25 mg per week in 3 doses met 12 uur tussenruimte.
R/ Endoxan (cyclofosfamide)
1.1 mg/kg/dag in combinatie met prednison. Als monotherapie 1.5-2 mg/kg. Maximaal
3 mg/kg. Het effect is matig. Ook van cyclosporine is nog weinig gunstig nieuws
bekend.
R/ Intraveneuze immunoglobulinen (
IvIg)
2 g/kg verdeeld over 2-5 dagen, 1 keer per 4 weken. Bij goed effect interval
verlengen naar 1 x per 6 weken. Indien na 1 maand prednison onvoldoende verbetering
wordt bereikt.
Juveniele dermatomyositis (JDM) (tot 16 jaar) wordt
onderscheiden van DM op volwassen leeftijd vanwege vaak ernstiger en meer uitgebreide
vasculitis van huid en organen, vaker voorkomen van calcinosis en niet aangetoond
zijn van associatie met maligniteiten. Juveniele dermatomyositis is zeldzaam
(1.9-4.1 per miljoen kinderen) maar wel de meest voorkomende vorm van juveniele
myopathie. Het begint meestal rond 7 jaar en komt 2 x vaker voor bij meisjes.
De oorzaak is onbekend, mogelijk wordt het getriggerd door luchtweg- of darminfecties.
Klinisch beeld:Symmetrische spierzwakte, vooral in
proximale extremiteiten, soms ook romp- en halsspieren. Oedeem, pijn of induratie
van de spieren, algehele malaise, koorts. Huidafwijkingen (heliotrope rash,
Gottronse papels, abnormale capillairen nagelriem, calcificatie) kunnen voorafgaan
aan de spierklachten, maar ontstaan meestal enkele weken erna. Soms artritis,
in zeldzame gevallen interstitieel longlijden en gastro-intestinale verschijnselen
zoals perforaties of bloedingen. De diagnose wordt gesteld als er huidafwijkingen
zijn en ≥ 3 andere criteria uit onderstaande tabel van Bohan en Peter; bij 2
andere criteria wordt de diagnose overwogen. In de praktijk wordt bij kinderen
vaak afgezien van een spierbiopt.
Criteria van Bohan en Peter: |
Heliotrope rash, Gottronse papels |
Symmetrische spierzwakte |
Verhoogde serumwaarde spierenzymen |
Denervatie en myopathie op elektromyografie |
Necrose en inflammatie in spierbiopt |
Diagnostiek:MRI-scan
met vetsuppressie: toegenomen signaalintensiteit bij inflammatie van spierweefsel.
Capillaroscopie van de nagelriemen: verlengde en tortueuze
capillairen, verminderde dichtheid van capillairen met soms avasculaire gebieden
en reuzencapillairen.
Spierbiopt.
Autoantistoffen:
anti-Jo1, anti-Mi2 en anti-SRP zijn bij de juveniele variant in minder dan 10%
van de patiënten positief. Anti-P155/140 (TIF1-γ) is het meest voorkomende autoantilichaam
bij juveniele dermatomyositis (bij circa 22-36% aanwezig, vooral positief bij
veel huidafwijkingen). Bij volwassenen is anti-P155/140 (TIF1-γ) gerelateerde
dermatomyositis vaker paraneoplastisch, maar bij kinderen niet. Anti-MJ (NXP-2)
komt bij 12-25% van de juveniele patiënten voor (associatie met calcinose).
Therapie:R/ prednisolon 1-2 mg/kg/dag verdeeld over
3 giften, binnen dagen tot weken resultaat. Na 4 tot 6 weken afbouwen. Bij onvoldoende
resultaat intraveneus methylprednisolon beschreven. Kan worden gecombineerd
met methotrexaat of ciclosporine.
R/ methotrexaat tot 1 jaar na remissie.
R/ ciclosporine.
R/ intraveneuze immunoglobulinesn
R/ cyclofosfamide,
azathioprine, mycofenolaatmofetil
R/ biologicals zoals rituximab en infliximab.
Circa een derde van de kinderen gaat binnen 2 jaar in blijvende remissie.
De overige patiënten hebben periodes van remissies en recidieven. De gemiddelde
ziekteduur is 7.7 jaar. Zonder behandeling overlijdt een derde van de kinderen
aan gevolgen van de ziekte, een derde ontwikkeltuitgebreide complicaties en
een derde herstelt restloos. Vroege start van behandeling geeft minder kans
op complicaties.
Referenties
1. |
Lammers L, Verstraeten VLRM. Juveniele dermatomyositis.
Ned Tijdschr Dermatol Venereol 2017;27:534-538. |
2. |
Ernste FC, Reed AM. Recent advances in juvenile
idiopathic inflammatory myopathies. Current opinion in rheumatology
2014;26(6):671-678. |
3. |
Brown VE, Pilkington CA, Feldman BM, Davidson
JE. An international consensus survey of the diagnostic criteria
for juvenile dermatomyositis (JDM). Rheumatology (Oxford, England)
2006;45(8):990-993. |
4. |
Gardner-Medwin JM, Irwin G, Johnson K. MRI
in juvenile idiopathic arthritis and juvenile dermatomyositis. Annals
of the New York Academy of Sciences 2009;1154:52-83. |
5. |
Gerhold K, Becker MO. Nailfold capillaroscopy
in juvenile rheumatic diseases: known measures, patterns and indications.
Clinical and experimental rheumatology 2014;32(6 Suppl 86):S-183-188. |
6. |
Peixoto D, Costa J, Ferretti M, Malattia
C, Martini A. New autoantibodies and their clinical associations
in juvenile myositis - a systematic review. Acta reumatologica portuguesa
2013;38(4):234-241. |
7. |
Papadopoulou C, Wedderburn LR. Treatment
of Juvenile Dermatomyositis: An Update. Paediatric drugs 2017;19(5):423-434. |
8. |
Ruperto N, Pistorio A, Oliveira S, et al.
Prednisone versus prednisone plus ciclosporin versus prednisone
plus methotrexate in new-onset juvenile dermatomyositis: a randomised
trial. Lancet (London, England) 2016;387(10019):671-678. |