Het
engraftment syndroom is een zeldzaam syndroom
dat voornamelijk bij autologe (maar ook bij allogene) hematopoetische stamcel
transplantatie kan voorkomen en zich manifesteert gedurende het herstel van
de neutrofiele granulocyten (de engraftment, het aanslaan van de graft). Binnen
96 uur nadat de neutrofiele granulocyten een concentratie hoger dan 500/μL in
het bloed hebben bereikt, kan er een triade van klachten ontstaan bestaande
uit:
- erythemateuze rash (>25% lichaamsoppervlak), niet ten gevolge van
geneesmiddelen.
- koorts (> 38.3 °C)
- non-cardiogeen pulmonair oedeem
(bevestigd middels een X-thorax) met hypoxie.
Lever- en nierfunctie stoornissen
en transiënte encephalopathie kunnen hierbij ook ontstaan. De prevalentie bij
autologe stamceltransplantatie bedraagt ongeveer 8-80%, afhankelijk van de onderzoekspopulatie
en de diagnostisch criteria die gebruikt zijn. De mortaliteit bedraagt ongeveer
18-60%.
Het huidbeeld bestaat uit erythemateuze maculae en plaques, die
evt. folliculair gerangschikt zijn en op het coeur, de rug, de hals en de proximale
extremiteiten gelokaliseerd zijn. Dit beeld is klinisch gelijkend op een
graft versus host reactie. Het verschil met GVHD is
klinisch en histologisch lastig, de diagnose wordt gesteld op andere criteria
zoals het voorkomen vooral bij autologe transplantatie i.t.t. allogene, de koorts
en hypoxie, en de leverfunctiestoornissen.
DD: Acute
graft-versus-host-disease,
toxicodermie,
viraal exantheem.
Diagnostiek:
Major criteria- Erythemateuze rash ( >25% BSA)
- (Neutropene)
koorts ( > 38.3 °C)
- Non-cardiogeen pulmonair oedeem (X-thorax) met hypoxie
Minor criteria- Leverfunctie afwijkingen (>2x baseline)
-
Renale insufficientie (> 2x baseline)
- Gewichtstoename (> 2.5% baseline)
- Transiënte encephalopathie zonder andere oorzaak
Om de diagnose te stellen,
moet er aan alle 3 de major criteria of 2 major criteria en minimaal 1 minor
criteria voldaan worden.
De diagnose engraftment syndroom is in de
ICD10 classicifatie niet goed terug te vinden. Het kan worden gecodeerd
onder D89.3 (immuun reconstitutie syndroom). Soms wordt het geclassificeerd
onder T86.0 (afstoting van beenmergtransplantaat) waar ook de graft versus
host reactie onder valt. Maar eigenlijk is dat niet juist want het
beenmergtransplantaat wordt niet afgestoten, maar veroorzaakt problemen bij
de host. De Amerikaanse versie van de ICD 10 heeft de code T86.5 (complications of stem cell transplant),
daar past het perfect onder, maar in de internationale versie van de ICD10
van de WHO, die in Nederland wordt gebruikt, ontbreekt deze code.
PA:De histopathologie is
gelijk aan die van een graft-versus-host reactie. Beeld van een vacuolaire grensvlakdermatitis
met apoptotische keratinocyten in de epidermis en een voornamelijk lymfocytair
infiltraat. Immunohistochemie v/h infiltraat: CD2+, CD3+, CD4+, CD5+.
Therapie:Duidelijke richtlijnen ontbreken nog. De ziekte
is self-limiting na volledig herstel van het bloedbeeld / aantal neutrofiele
granulocyten.
Medicamenteus:
R/ IV glucocorticosteroïden 0.5-10 mg/kg/dag
(gemiddeld 1 mg/kg/dag), goed effect bij 90% van de patiënten uit case studies.
R/ Eventueel C1-esterase remmers.
R/ Profylactische antibiotica.
R/ Geen
diuretica (niet verstandig bij reeds verminderd circulerend intravasculair volume).
Referenties
1. |
Spitzer TR. Engrafment syndrome following
hematopoietic stem cell transplantation. Bone Marrow Transplantation
2001;27:893-898. |
2. |
Oyama Y, Cohen B, Traynor A, Brush M, Rodriguez
J, Burt RK. Engraftment syndrome: a common cause for rash and fever
following autologous hematopoietic stem cell transplantation for
multiple sclerosis. Bone Marrow Transplantation 2002;29:81-85. |
Auteur(s):dr. M.E. Schram. Dermatoloog, Dermatologisch
Centrum Amstel & Vechtstreek, Maarssen.