Indifferente therapie is het aanbrengen van indifferente
(geen geneesmiddelen bevattende) zalven, crèmes, vetcrèmes, lotions, schudsels
etc. Deze basis producten zijn bedoeld om de huid weer in de normale conditie
terug te brengen. Bijvoorbeeld een vette zalf voor droge huid of een crème of
lotion voor een nattende huid. Indifferente producten bevatten geen actieve
ingredienten maar ze zijn wel werkzaam en genezend voor huidziekten, bijvoorbeeld
bij atopisch eczeem of ichthyosis en bij psoriasis. Voor een overzicht van alle
producten zie onder
zalfkiezer.
Farmaceutische aspecten van dermatologische preparaten.
De basisbestanddelen van de meeste dermatologische preparaten zijn poeders,
waterachtige vloeistoffen en gels, en olieachtige vloeistoffen en gels
1. Poeders. Vaste, chemische stoffen die aan bepaalde
eisen, met name de deeltjesgrootte, moeten voldoen.
Voorbeelden: zetmeel
(dekkende en drogende eigenschappen), zinkoxide (koelend, adstringerend, dekkend,
antibacteriëel), talk (koelend, sterk dekkend, vochtabsorberend), aluminiummagnesiumsilicaat
(verdikkingsmiddel), (Veegum)
2. Waterachtige vloeistoffen en
gelen.Voorbeelden: water, ethanol, glycerine, propyleenglycol.
3. Olieachtige vloeistoffen en gelen.a) vetten of oliën;
chemisch gezien zijn dit hogere vetzuren veresterd met glycerol; ze zijn plantaardig
van oorsprong. Voorbeelden: oleum arachidis, oleum sesami, oleum olivi, of oleum
ricini (verzachtend, dekkend, oplosmiddel v. geneesmiddelen). Cave contactallergie.
b) wassen; chemisch gezien zijn dit hogere vetzuren veresterd met hogere alcoholen.
Voorbeelden: cera alba, cera flava, adeps lanae.
c) paraffines; dit zijn
lange koolstofketens van minerale oorsprong. Voorbeelden: paraffine (sub)liquidum,
vaseline (soft paraffin).
Deze verschillende basisbestanddelen kunnen
als zodanig worden gebruikt.
Voorbeelden:
Conspergens adhaesivum (100
mg zinkoxide en 900 mg talk per gram).
Conspergens resorbebile (gesteriliseerd
lactosepoeder).
Solutio aluminii acetotartarici (15 mg aluminium per ml water).
De basisbestanddelen kunnen ook in combinatie worden toegepast.
De 4 volgende combinaties zijn mogelijk:1)
vast-vet (zalf of pasta)
2)
waterig-vet (emulsie (o/w of w/o))
3)
waterig-vast
(schudsel of lotio)
4)
waterig-vast-vet (koelpasta)
Schematisch overzicht van de combinaties van basis-bestanddelen
Naast deze fysische indeling wordt er ook gebruik gemaakt van een therapeutische
indeling:- oppervlakte- of dekzalf, dienend ter bescherming van
de huid
- absorptiezalf, in gebruik voor het wateropnemend vermogen
-
koelzalf, heeft een koelend effect (voorbeeld: unguentum leniens).
Deze aanduiding
geeft echter bijzonder weinig informatie over de samenstelling van de basis.
1. VAST-VET Zalf:
plastische vervormbare preparaten bestemd om op huid of slijmvliezen te worden
gewreven; een zalf bestaat uit een enkelvoudige of samengestelde zalfbasis,
waarin diverse bestanddelen verwerkt kunnen zijn. We onderscheiden:
Vette zalf: lipofiele basis, waarin een geneesmiddel
is opgelost, gesuspendeerd of gedispergeerd (fijn verdeeld). Voorbeelden:
Zinkoxidezalf FNA: |
R/ |
zinkoxide 10 g |
|
witte vaseline 90 g |
Triamcinolonzalf 0,1% FNA: |
R/ |
triamcinolon acetonide 100 mg |
|
propyleenglycol 10 g |
|
adeps lanae 10 g |
|
witte vaseline tot 100 g |
Pasta: Een zalf met 50% of meer vaste bestanddelen
wordt een pasta genoemd. Voorbeeld:
Zinkoxide pasta FNA: |
R/ |
zinkoxide 25 g |
|
zetmeel 25 g |
|
paraffine subliquidum 10 g |
|
witte vaseline 40 g |
Hydrofiele zalf: deze bestaat uit een vetvrije
basis.
N.B. In de buitenlandse literatuur verstaat men onder het begrip hydrofiele
zalf een absorptiezalf, die de incorporatie van water toelaat onder vorming
van een o/w- of w/o-emulsie (hydrophylic ointment). De hydrofiele zalen kunnen
weer worden onderverdeeld in twee soorten:
Hydrogelen,
bestaande uit een zwelmiddel met water.
Voorbeelden: Carbomeerwatergel 1%,
Carboxymethylcelluloseslijm 5%. Voordelen van de hydrogelen: kosmetisch aantrekkelijk,
transparant, slechts een lage concentratie aan zwelmiddel. Nadelen zijn: weinig
stabiel: gevoelig voor licht, pH en electrolyten, opdrogen van de zalf kan aanleiding
geven tot irritatie.
Polyethyleenglycolzalven
Polyethyleenglycolen (PEG) of macrogolen zijn macromoleculen met zowel waterige
als vette eigenschappen; hoe groter de ketenlengten, hoe harder het polyethyleenglycol
(PEG 400 is vloeibaar, PEG 4000 is hard). Eigenschappen: mengbaar met water,
bezitten een sterk osmotisch effect (voorbijgaande irritatie), onverenigbaar
met fenolen (salicylzuur). Voorbeeld:
Lidocainezalf 5% FNA:
|
R/ |
lidocaïne 5 g |
|
polyethyleenglycol 4000 30 g |
|
polyethyleenglycol 400 40 g |
|
propyleenglycol 25 g |
2. WATERIG-VET
Emulsie of crème. Dit zijn plastische gelen, die
bestaan uit een waterfase en een niet met water mengbare fase. Crèmes kunnen
van het type water in olie (w/o emulsie) of olie in water (o/w emulsie) zijn.
In het eerste geval is water gedispergeerd in olie, in het tweede geval olie
in water. Bepalend voor het type crème is de keuze van de emulgator (of emulgatoren),
die ons in staat stellen water en olie te mengen.
Een emulgator bestaat uit
een hydrofiele (wateroplosbare) groep en een lipofiele (vetoplosbare) groep.
Tussen deze hydrofiele en lipofiele groep bestaat een zekere verhouding, aangeduid
als de hydrofiel-lipofiel balans (HLB). Emulgatoren met een HLB tot ongeveer
6 vormen w/o emulsies en met een HLB groter dan 6 vormen o/w emulsies. Regel
van Bancroft: bij twee niet mengbare vloeistoffen vormt de vloeistof waarin
de sterkste emulgator het best oplosbaar is de continue (buitenste) fase.
Een emulsie kan altijd worden verdund met zijn continue fase. Emulgatoren
worden in twee hoofdtypen ingedeeld:
a) ionogene emulgatoren
b) niet-ionogene
emulgatoren.
Ad a) ionogene emulgatoren. Er zijn
2 soorten ionen en dus ook 2 soorten ionogene emulgatoren: anion- en kationaktieve
emulgatoren. De anionaktieve emulgatoren bevatten een negatieve lading.
Alkalizepen, het natriumzout van hogere vetzuren (bijv. stearinezuur) en
gesulfateerde verbindingen als natriumlaurylsulfaat behoren tot de anionaktieve
emulgatoren. Anionaktieve emulgatoren zijn onverenigbaar met kationaktieve verbindingen,
zoals neomycinesulfaat en chloorhexidinedigluconaat.
Het belangrijkste voorbeeld
van een anionaktieve emulgator is lanettewas SX, bestaande uit 1 deel natriumlaurylsulfaat
en 9 delen cetostearylalcohol (een was).
Cetrimoniumbromide is een kationaktieve
emulgator, het bevat een positieve lading. Kationaktieve emulgatoren zijn onverenigbaar
met anionaktieve stoffen. Voor alle ionogene emulgatoren geldt, dat ze onverenigbaar
zijn met electrolyten, sterke zuren en metaalzouten zoals calcium.
Ad b) niet-ionogene emulgatoren.Er zijn een aantal soorten
niet-ionogene emulgatoren:
- wassen; vetzure esters van hogere alcoholen,
w/o emulgatoren
Voorbeelden: cera alba, cera flava, adeps lanae
- spans;
vetzure esters van sorbitan; w/o emulgatoren
Voorbeeld: sorbitanmonooleaat.
Spans hebben geen onverenigbaarheden.
- tweens; vetzure esters van polyethyleenglycol
sorbitanethers, o/w emulgatoren
Voorbeeld: polysorbaat 80. Onverenigbaar
met fenolen.
Vaak wordt een combinatie van span en tween gebruikt om tot
een gewenste HLB-waarde te komen.
- polyethyleenglycolvetalcoholethers; o/w-emulgatoren
Voorbeeld: cetomacrogol 1000. Dankzij de etherbinding is dit type niet-ionogene
emulgator stabieler bij zeer lage of hoge pH dan de andere niet-ionogene emulgatoren.
Onverenigbaar met fenolen. De meest gebruikte niet-ionogene emulgator is cetomacrogolwas,
bestaande uit 2 delen cetomacrogol 1000 en 8 delen cetostearylalcohol
3. WATERIG-VAST
Schudsel of lotio.
Schudmixtuur bestaat uit een continue
vloeistoffase en daarin gedispergeerd de vaste fase. Voorbeeld:
Lotio alba FNA: |
R/ |
talk 200 g |
|
zinkoxide 200 g |
|
propyleenglycol 200 g |
|
water 735 ml |
Niet goed verenigbaar met sulfobituminose ammonium. Niet verenigbaar met
salicylzuur, tannine en boorzuur. Wel verenigbaar met resorcinol.
4. VAST-VET-WATERIG
KoelpastaVoorbeeld:
Unguentum zinci oxidi et solutionis
calcii hydroxidi (ZOK-zalf): |
R/ |
zinkoxide 33 g |
|
calciumhydroxide-oplossing 33 |
|
cera alba 1 g |
|
arachisolie 33 g |
Dit is een zeer instabiele w/o emulsie. Bereiding op voorraad is dan ook
maar beperkt mogelijk. Onverenigbaar met salicylzuur.
Hulpstoffen
bij de bereiding van dermatologische preparatenDoel: verbetering
van de bereiding en/of het tegengaan van ongewenste processen als oxidatie,
uitdrogen of kiemdoorgroei.
Eisen: géén nadelige invloed op de therapeutische
werking, en géén ongewenste irritatie.
Onder de hulpstoffen vallen:
- |
vetten en emulgatoren |
- |
humectantia; verbindingen die
toegepast worden om vocht (water) vast te houden of aan te trekken.
Ze geven doorgaans een verbetering van de spreidbaarheid en de smeerbaarheid
van de basis. Voorbeelden: glycerine, sorbitol, propyleenglycol. N.B.
Propyleenglycol kan ook toegepast worden om de absorptie van corticosteroïden
te verbeteren. |
- |
conserveringsmiddelen; conserveringsmiddelen
moeten met name worden toegepast in waterig milieu, waarin het risico
van contaminatie het grootst is. O/w crèmes moeten in principe geconserveerd
worden, w/o crèmes worden soms geconserveerd, vette zalf wordt nooit
geconserveerd. In gebruik is een diversiteit aan verschillende conserveringsmiddelen,
die allen een iets ander werkingsspectrum hebben. Voorbeelden: sorbinezuur,
chloorhexidine, benzoëzuur, benzylalcohol, methyl- en propyloxybenzoaat. |
- |
antioxidantia; verbindingen, die oxidatieve veranderingen
van hulpstoffen of werkzame stoffen kunnen tegengaan. Voorbeelden:
wateroplosbaar: natriumpyrosulfiet vetoplosbaar: alpha-tocoferol
(vitamine E) Als indirekt werkende antioxidantia worden onder andere
toegepast natrium-edetaat, citroenzuur en ascorbinezuur. |
- |
kleur- en geurcorrigentia. Voorbeelden:
kleur: combinaties van ijzeroxide en titaandioxide geur: oleum
geranii, oleum pro eau de cologne |
Door combinatie van deze hulpstoffen en werkzame stoffen kunnen er allerlei
interacties ontstaan. Dit zijn vooral farmaceutische onverenigbaarheden: interacties
tussen werkzame bestanddelen, tussen geneesmiddelen en hulpstoffen en met het
verpakkingsmateriaal. Interacties kunnen zich uiten in fysische veranderingen
(zichtbaar) of er kan biofarmaceutische beïnvloeding optreden (hoogstens merkbaar).
Verwerking van geneesmiddelen in huidpreparaten:
Indien mogelijk geneesmiddel oplossen in water- of vetfase. Als het geneesmiddel
niet oplosbaar is, dan moet er worden afgewreven met de vet- of crèmebasis om
zo het werkzame bestanddeel fijn verdeeld onder de basis te krijgen. Het artsen
FNA geeft een tabel met maximaal te verwerken hoeveelheden werkzame stof in
diverse bases (Zie: indifferente middelen en bases; overzicht).
De samenstelling
van de meest gebruikte crème bases is:
Cremor lanette I FNA: |
R/ |
cera lanette SX 15 g |
|
cetiol V 20 g |
|
sorbitoloplossing 70% 4 g |
|
sorbinezuur 150 mg |
|
water tot 100 g |
Cremor lanette II FNA: |
R/ |
cera lanette SX 24 g |
|
cetiol V 16 g |
|
sorbitoloplossing 70% 4 g |
|
sorbinezuur 150 mg |
|
water tot 100 g |
Eigenschappen:
- ionogene o/w crèmebasis
- onverenigbaar met kationaktieve
stoffen als neomycinesulfaat en chloorhexidinedigluconaat
- verenigbaar met
fenolen:
salicylzuur (-10%)
resorcinol (-20%)
Cremor cetomacrogolis FNA:
|
R/ |
cetomacrogolwas 15 g |
|
cetiol V 20 g |
|
sorbitoloplossing 70% 4 g |
|
sorbinezuur 200 mg |
|
water tot 100 g |
Eigenschappen:
- niet-ionogene o/w crèmebasis
- onverenigbaar met
fenolen:
salicylzuur, resorcinol
Unguentum cetomacrogolis
en unguentum lanette FNANB: De naamgeving van unguentum cetomacrogolis
en unguentum lanette is in 1993 veranderd (toevoeging 15% isopropylmyristaat).
Dit betekent dat bij een recept voor unguentum cetomacrogolis, de apotheek nu
een andere zalf aflevert dan daarvoor. Als de oude bases bedoeld worden, moet
op het recept vermeld worden: basis pro unguentum cetomacrogolis, resp. basis
pro unguentum lanette FNA.
Basis pro unguentum cetomacrogolis
FNA (voorheen ung. cetomacrogolis): |
R/ |
cera cetomacrogolis emulsificans 30 g (cetostearylalcohol
80% + cetomacrogol 1000 20%) |
|
vaseline album 45 g |
|
paraffine liquidum 25 g |
Unguentum cetomacrogolis FNA: |
R/ |
basis pro ung. cetomacrogolis 85 g |
|
isopropylmyristaat 15 g |
Basis pro unguentum lanette FNA
(voorheen ung lanette): |
R/ |
cera lanette SX 30 g (cetostearylalcohol 90%
+ natriumlaurylsulfaat 10%) |
|
vaseline album 45 g |
|
paraffine liquidum 25 g |
Unguentum lanette FNA: |
R/ |
basis pro ung lanette FNA 85 g |
|
isopropylmyristaat 15 g |
De bases pro ung cetomacrogolis en pro ung lanette zijn afwasbaar, maar
vrij stijf. De smeerbaarheid is te verbeteren door meer paraffine liquidum toe
te voegen, of 15% isopropylmyristaat (dus ung cetomacrogolis resp lanette voorschrijven),
of meer water toe te voegen (b.v.: aqua purificata 40%, propyleenglycol 10%,
basis pro ung cetomacrogolis of lanette 50%). Deze laatste toevoegingen zijn
bekend onder de naam cremor vaselini cetomacrogolis FNA en cremor vaselini lanette
FNA.
Cremor vaselini cetomacrogolis
FNA: |
R/ |
basis pro ung cetomacrogolis 50 g |
|
propyleenglycol 10 g |
|
aqua purificata 40 g |
Cremor vaselini lanette FNA: |
R/ |
basis pro ung lanette FNA 50 g |
|
propyleenglycol 10 g |
|
aqua purificata 40 g |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.