Insuline allergie komt regelmatig voor, tot ca. 3%
van de insuline gebruikers heeft er last van. Insuline-allergieën veroorzaken
30% van de insulineresistenties en zijn van betekenis omdat insulineafhankelijke
diabetes mellitus frequent voorkomt en er geen substituut voor insuline is.
Allergische reacties op insuline kunnen zich
lokaal
of
systemisch manifesteren.
|
|
|
insuline
allergie |
insuline
allergie |
insuline
allergie |
De meeste lokale en alle systemische reacties zijn het gevolg van
type I,
IgE-gemedieerde reacties.De
lokale reacties beperken zich meestal tot binnen enkele tot 20 minuten optredende
lokale zwellingen, erytheem en jeuk. Systemische reacties zijn zeldzaam en kunnen
zijn gegeneraliseerde urticaria, angio-oedeem in het ergste geval anafylactische
shock.Binnen 1-2 uur zijn de klachten weer voorbij. De diagnose type I-allergie
wordt gesteld op basis van het klinisch beeld, een duidelijk verhoogd specifiek
serum IgE tegen insuline (lage waarden hebben meestal geen klinische betekenis)en
een positieve intracutane test na 15-20 minuten en/of 1 uur met een negatieve
intracutane controle.
Naast de IgE-gemedieerde reacties komen
vertraagd type (
type IV)
contact-allergische reacties voor. Deze reacties kenmerken
zich door hun klinische presentatie (pijnlijke infiltraten die binnen 12-24
uur ontstaan en na enkele dagen tot een week weer wegtrekken) in combinatie
met een positieve
intracutane test na 24 uur zonder verhoging van het insuline-specifiek IgE.
Duidelijk minder frequent zijn de
type III immuuncomplex-gemedieerde
reacties, die middels de kliniek (pijnlijke onderhuidse nodi binnen
6-8 uur ontstaan en na 24 uur meestal weer zijn verdwenen), een IF-huidbiopt
en de bepaling van specifiek IgG kunnen worden aangetoond.
De meeste
allergische reacties werden veroorzaakt door dierlijke insulines. Sinds de introductie
van biosynthetisch of semisynthetisch vervaardigd humaan insuline zijn allergische
reacties op insuline-injecties zeldzaam geworden. De structuur van deze gefabriceerde
insulines is gelijk aan humaan insuline, daarom dacht men aanvankelijk dat allergische
reacties niet meer zouden voorkomen. Dat bleek al snel niet het geval te zijn.
Verder onderzoek liet zien dat de allergische reacties op varkens- en runderinsuline
niet zozeer gericht zijn tegen de dierlijke componenten. In vitro reageren de
IgE-antilichamen van patiënten die allergisch zijn voor dierlijk insuline ook
met humaan insuline, terwijl het omzetten van iemand die een allergie heeft
op dierlijk insuline op humaan insuline geen gegarandeerd succes geeft. Dat
dierlijke insulines sterker immunogeen zijn dan (biosynthetisch) humaan insuline
wordt mogelijk verklaard door de andere extractiemethode met zure ethanol. Dat
betekent ook dat mensen die geen IgE-gemedieerde reacties kregen onder dierlijk
insuline dat waarschijnlijk ook niet zullen krijgen onder humaan insuline. Overigens,
zelfs mensen die nog nooit insuline hadden gebruikt bleken allergische reacties
te kunnen vertonen op humaan insuline. Met een ELISA is aan te tonen dat er
voorafgaand aan deze reacties meestal al een auto-immuniteit tegen (lichaamseigen)
insuline bestond.Een aantal factoren lijkt de ontwikkeling van IgE-antilichamen
te begunstigen, zoals bijvoorbeeld de zuiverheid van het insuline en de verbinding
waarin de stof wordt aangeboden. Hoe jonger een individu diabetes type I ontwikkelt,
hoe groter de kans dat er zich een immuunrespons op varkens- en humane insuline
kan ontwikkelen.
Diagnostiek:Intracutaan onderzoekmet
de allergenen uit de Insuline Allergie Test Reeks, die verschillende varianten
van insuline bevat, maar ook apart de toevoegingen en conserveringsmiddelen
die door de verschillende fabrikanten worden gebruikt (metacresol, glycerol,
trometamol, polyglycol, methylhydroxybenzoaat, asparaginezuur, protamine, zink).
Aflezen na 15 en 60 min voor de type I -reactie en na 24 uur voor de type IV-reactie.
In het bloed kan worden bepaald totaal IgE, IgE gericht tegen insuline, en totaal
eosinofielen. Zie ook algemene informatie over
allergie en allergologisch onderzoek.
Therapie:Ongeveer 40 % van insulinegebruikers heeft
positieve huidtesten voor insuline zonder dat zij klinisch klachten hebben.
In de praktijk blijkt dat wanneer bij een patiënt met (tot sterke) lokale reacties
en een IgE-gemedieerde insuline-allergie de insuline wordt gecontinueerd, de
reactie in enkele weken af zal gaan nemen. Ook de type IV-reacties die 1-2 weken
na starten van de insulinebehandeling ontstaan verdwijnen meestal spontaan.
Bij persisterende klachten helpen orale antihistaminica, of toevoegen van een
geringe hoeveelheid corticosteroïden aan de insuline. Andere opties zijn overschakelen
naar een ander type insuline (kortwerkende preparaten, insulines zonder allergene
hulpstoffen); verdelen van de insulinedosis over de dag; variëren van de injectieplek;
lokale corticosteroïden.
Zo nodig kan worden gehyposensibiliseerd met insuline
door intraveneus of intracutaan met tussenpauzes van 15-30 minuten insuline
in opklimmende doses te geven. Beginnen met 0.01 E, ophogen tot 10 E en vervolgens
tot de therapeutische dosis. Onder deze insuline hyposensibilisatie daalt de
anti-insuline IgE-antilichaamtiter (IgE wordt weggevangen door insuline).
R/ antihistaminica.
R/ klasse II-IV lokale corticosteroïden.
R/ continue
subcutane insuline-infusie met een pompje.
R/ toevoegen van corticosteroïden
aan insuline: prednisolon 0.07 mg per 1 U insuline. Bij voldoende effect de
corticosteroïd hoeveelheid langzaam afbouwen.
R/ hypo/desensibilisatie therapie.
Referenties
1. |
De Maat-Bleeker et al. Allergie voor humane
insuline. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138: 2256-2259. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.