1. Algemene principesDe diagnose wordt gesteld op een
combinatie van anamnese, epidemiologisch onderzoek, klinisch onderzoek, en laboratoriumonderzoek.
• |
Er dient gevraagd te worden: (1) of de patiënt ooit een syfilisinfectie
heeft doorgemaakt en hiervoor behandeld is; (2) naar het bestaan van
klachten die kunnen samenhangen met een recente of oude Treponema
pallidum-infectie; (3) of de patiënt homo- of heterosexueel is;
(4) naar het land van herkomst van de patiënt, aangezien de positieve
syfilisreacties die gevonden kunnen worden bij emigranten uit (sub)tropische
landen geen gevolg hoeven te zijn van venerische syfilis, maar van een
in de jeugd in het land van herkomst doorgemaakte non-venerische (endemische)
treponematose. |
• |
Epidemiologisch onderzoek: het onderzoek van sexuele partners en/of
familieleden (meestal de moeder) van de patiënt, voor zover dit van
belang kan zijn voor diagnosestelling en stadiumbepaling. De waarde
van dit onderzoek moet niet onderschat worden. Soms vormt dit onderzoek
het sluitstuk van de diagnose. Natuurlijk is het epidemiologisch onderzoek
om andere redenen ook belangrijk, namelijk voor het opsporen en behandelen
van partners. |
• |
Tot het klinisch onderzoek behoort inspectie van huid en slijmvliezen,
eventueel aangevuld met een algemeen (intern) lichamelijk onderzoek,
neurologisch onderzoek en onderzoek van andere organen, bijvoorbeeld
de ogen. |
• |
Het laboratoriumonderzoek bestaat uit het aantonen van de ziekteverwekker,
het aantonen van antistoffen die worden aangemaakt ten gevolge van de
infectie en het aantonen van orgaanafwijkingen, die kunnen passen bij
syfilis. |
2. Aantonen van Treponema pallidum
Het aantonen van
Treponema pallidum kan geschieden op verschillende
manieren:
• |
Donkerveldmicroscopie
van exsudaat van een verdachte laesie (bijvoorbeeld primair affect).
Hoewel deze methode in principe eenvoudig is, vereist zij de nodige
ervaring om met zekerheid Treponema pallidum te kunnen identificeren.
Bij deze identificatie moet gelet worden op vorm en bewegingskarakteristieken
van de treponemen. Treponema pallidum is een lang, slank, spiraalvormig
organisme met een lengte van 5 tot 15 mcm, ongeveer 10 regelmatige windingen
en spits toelopende uiteinden. Het organisme maakt een drietal karakteristieke
bewegingen, te weten rotatie om de lengte-as, beweging in de lengterichting
(voor- of achterwaartse beweging) en een knikbeweging. Vooral bij onderzoek
van materiaal uit mondholte of vrouwelijke genitaliën moet bedacht worden
dat sommige apathogene commensale treponemen sprekend kunnen lijken
op Treponema pallidum. |
• |
Immuunfluorescentiekleuring met een specifiek antitreponemaal conjugaat.
Deze methode is vooral belangrijk bij onderzoek van weefselcoupes. |
• |
Zilverkleuring, Steinerkleuring. Dit zijn verouderde methoden die
nog sporadisch (ook i.v.m. arbowetgeving) worden toegepast voor het
opsporen van Treponema pallidum in weefselcoupes. In plaats
daarvan worden specifieke antistoffen tegen spirochaeten gebruikt, gelabeld
met immunoperoxidase (of immunofluorescentie).
|
![Treponema pallidum (klik op foto voor vergroting) [bron: National Institute of Allergy and Infectious Diseases (NIAID) - Wikimedia - Creative Commons License 2.0] Treponema pallidum](../../../afbeeldingen/soa/soatreponema4z.jpg) |
![Treponema pallidum (klik op foto voor vergroting) [bron: Michael Bonert (Nephron) - Wikimedia - Creative Commons License 3.0] Treponema pallidum](../../../afbeeldingen/soa/soatreponema1z.jpg) |
Treponema
pallidum |
T. pallidum
(zilver kleuring) |
![Treponema pallidum (klik op foto voor vergroting) [bron: Cornell University] Treponema pallidum](../../../afbeeldingen/soa/soatreponema3z.jpg) |
![Treponema pallidum (klik op foto voor vergroting) [bron: www.biology200.gsu.edu] Treponema pallidum](../../../afbeeldingen/soa/soatreponema2z.jpg) |
Treponema
pallidum |
Treponema
pallidum |
Foto linksboven: National Institute of Allergy and Infectious Diseases (NIAID) - Wikimedia
(Creative Commons License 2.0).
Foto rechtsboven: Michael Bonert
(Nephron) - Wikimedia (Creative Commons License 3.0).
Foto's onder:
CDC Atlanta - Wikimedia (Creative Commons License 1.0 - Public Domain
Images).
3. Antistofsynthese als reactie op infectie met Treponema
pallidumInfectie met
Treponema pallidum stimuleert
het immuunsysteem van de gastheer tot synthese van antistoffen die in het serum
kunnen worden aangetoond. Deze antistoffen worden onderverdeeld in 2 groepen,
namelijk antitreponemale antistoffen, gericht tegen zogenaamde treponemale antigenen,
en antilipoïdale antistoffen, gericht tegen het cardiolipine-antigeen. Voor
de syfilisserologie zijn de antistoffen van 2 immuunglobulineklassen van belang:
19S-IgM-antistoffen met een molecuulgewicht van 900.000 D en een halfwaardetijd
van 5 à 6 dagen en 7S-IgG-antistoffen met een molecuulgewicht van 150.000 D
en een halfwaardetijd van 20 dagen. Op zijn vroegst 2 weken na het begin van
de infectie kunnen in het bloed circulerende antitreponemale antistoffen van
het 19S-IgM-type worden aangetoond, die naarmate het infectieproces voortschrijdt
in toenemende mate door 7S-IgG-antitreponemale antistoffen worden vervangen.
Over het in bepaalde gevallen al dan niet persisteren van antitreponemale 19S-IgM-antistoffen
tot in het stadium van de latente en late orgaansyfilis bestaat in de literatuur
nog geen zekerheid. Als gevolg van een succesvolle antitreponemale therapie,
toegediend in het primaire en secundaire stadium, zal de antitreponemale 7S-IgG-titer
duidelijk dalen. Deze daling zal uitblijven of in ieder geval veel langzamer
verlopen, indien de behandeling in een later stadium van de ziekte wordt ingezet.
De antitreponemale 19S-IgM-titer zal na succesvolle therapie sterk afnemen of
verdwijnen, maar bij re-infectie opnieuw, zij het in verminderde mate, tevoorschijn
komen. Vijf tot 6 weken na de infectie met
Treponema pallidum kunnen
er ook antilipoïdale antistoffen worden aangetoond, eerst ook weer van het 19S-IgM-type,
later gevolgd door het 7S-IgG-type. Het is onduidelijk of deze antistoffen primair
tegen antigenen van
Treponema pallidum zijn gericht, dan wel tegen
het cardiolipine, dat als gevolg van de infectie door destructie uit de gastheercellen
vrijkomt. Bij patiënten met een laat latente syfilis zijn deze antilipoïdale
antistoffen vaak niet meer aantoonbaar, maar bij sommige vormen van late orgaansyfilis
(bijvoorbeeld neurosyfilis) kan er opnieuw een duidelijke titerstijging optreden.
De antilipoïdale antistoftiter daalt in het algemeen duidelijk bij het aanslaan
van de therapie en er treedt een stijging op van de titer bij het optreden van
een re-infectie. Tenslotte moet worden opgemerkt dat antilipoïdale antistoffen
niet specifiek zijn voor syfilis, maar ook kunnen voorkomen bij andere aandoeningen,
zoals autoimmuunziekten.
4. Bespreking van de meest gangbare
luestestena. Treponema pallidum haemagglutination
assay (TPHA)De TPHA is een test waarbij gebruik gemaakt wordt
van erythrocyten, beladen met een zogenaamde ultrasonicaat van
Treponema
pallidum als antigeen. Door contact met antitreponemale antistoffen in
het serum treedt na ongeveer 4 uur incubatie een haemagglutinatie op die met
het blote oog kan worden waargenomen. Om aspecifieke haemagglutinatie te vermijden
wordt het serum geabsorbeerd met niet-pathogene treponemen. De test wordt kwalitatief
in de 1:80 serumverdunning uitgevoerd. De TPHA is een uitstekende screeningstest
voor syfilis, vanwege de grote gevoeligheid in alle stadia van de ziekte, de
goede specificiteit en de mogelijkheid tot automatisering. Deze test wordt over
het algemeen 3 tot 4 weken na infectie positief, afhankelijk van de IgM-bindende
capaciteit van het antigeen, wat zelfs tussen verschillende kits van dezelfde
leverancier kan verschillen. De gevoeligheid van deze test bij primaire syfilis
is minder dan die van de FTA-ABS test. In andere stadia van de ziekte is de
TPHA tenminste even gevoelig als de FTA-ABS test. De hoogte van de titer geeft
geen klinisch relevante informatie. De therapie heeft over het algemeen weinig
of geen invloed op reactiviteit van de TPHA. Een titer van minder dan 1:80 wordt
in het algemeen als negatief beschouwd. Fout-positieve TPHA-uitslagen komen
zelden voor en zijn gerapporteerd bij patiënten met auto-immuunziekten, cryoglobulinaemie,
lepra en mononucleosis infectiosa. Een positieve TPHA is dus een sterke aanwijzing
voor een syfilisinfectie van recente of oudere datum. Een solitaire positieve
TPHA (hiermee wordt bedoeld een positieve TPHA in combinatie met een negatieve
VDRL en FTA-ABS) duidt in het algemeen op een behandelde syfilisinfectie. b.
Fluorescent treponemal antibody absorption (FTA-ABS) test De FTA-ABS test is
een indirecte immunofluorescentietest waarbij op glaasjes gefixeerde
T.
pallidum organismen als antigeen worden gebruikt. Het patiëntenserum wordt
eerst geabsorbeerd met niet-pathogene treponemen om kruisreagerende antistoffen
te verwijderen. Door reactie met fluorescerend antihumaan globuline kunnen gebonden
antitreponemale antistoffen onder de fluorescentiemicroscoop zichtbaar worden
gemaakt. De test heeft als nadeel dat de mate van fluorescentie niet exact te
kwantificeren is, waardoor variaties in de interpretatie van de testresultaten
kunnen optreden, vooral in het overgangsgebied van een negatieve naar een positieve
testuitslag. De grote gevoeligheid, maar vooral de hoge specificiteit van de
FTA-ABS test maken deze test zeer geschikt voor het bevestigen van de diagnose
syfilis. De FTA-ABS heeft internationaal de plaats van de TPI test ingenomen
als bevestigingsreactie. Reactiviteit van de FTA-ABS kan verwacht worden vanaf
de tweede tot de derde week na de infectie en zou bij onbehandelde patiënten
mogelijk levenslang kunnen persisteren. Na behandeling van een recente infectie
kan de test nog enige jaren positief blijven. Na behandeling van de infectie
die langer geleden heeft plaatsgevonden, blijft de test meestal tientallen jaren
positief. Over het algemeen neigt de FTA-ABS test na behandeling tot sneller
negatief worden dan de TPHA. Fout-positieve uitslagen van de FTA-ABS test zijn
uiterst zeldzaam. Met name auto-immuunziekten (SLE), leverziekten, infecties
(Lyme, lepra, malaria, mononucleosis infectiosa, Leptospirosis, relapsing fever)
en zwangerschap worden in dit verband genoemd. Samengevat kan de FTA-ABS test
nuttig zijn in de volgende situaties:
• |
Als vroege bevestigingstest bij een recente syphilis (binnen 2-3
weken al positief). |
• |
Bij VDRL negatief en TPHA positief (of dubieus, of aspecifiek),
waarbij gedacht kan worden aan een fout-positieve TPHA. Een fout-positieve
TPHA wordt soms ten onrechte behandeld. Beter is ook de FTA-ABS te bepalen,
en als die negatief is, hetgeen niet zelden gebeurt, niet te behandelen. |
• |
Bij AIDS patiënten |
Afnemen: de FTA-ABS test wordt niet routinematig overal verricht. In speciale
gevallen kan het wel, na overleg met de bacterioloog. Kan wel bij de GG&GD
worden bepaald (zie formulier streeklaboratorium).
c. Venereal
disease research laboratory (VDRL) testDe VDRL is een uitvlokkingsreactie
die zowel kwalitatief als kwantitatief uitgevoerd kan worden. Het serum wordt
gemengd met het cardiolipine/fosfolipid-antigeen op een schudapparaat. De mate
van uitvlokking wordt onder de microscoop afgelezen. De treponemale testen,
zoals de TPHA en de FTA-ABS, blijken weinig geschikt te zijn om de ouderdom
van de infectie vast te stellen. Ook blijken zij weinig geschikt te zijn om
het effect van de therapie te registreren. De VDRL test geeft, indien kwantitatief
uitgevoerd, goede informatie over het succes van de therapie. De VDRL test wordt
ongeveer 4 tot 5 weken na infectie positief. De titer neemt geleidelijk toe
tot in het secundaire stadium, om daarna geleidelijk te dalen. De reactiviteit
kan bij 20 tot 30% van de onbehandelde patiënten spontaan verdwijnen. Na behandeling
van een recent verkregen syfilis wordt de VDRL binnen 1 tot 2 jaar negatief.
Na behandeling van een infectie die langer geleden is verkregen wordt de VDRL
soms niet meer negatief, maar kan het serum een geringe mate van reactiviteit
(een titer van 1:8 of minder) gedurende vele jaren blijven behouden. Fout-positieve
uitslagen in de VDRL test kunnen voorkomen bij auto-immuunziekten, zwangerschap,
leverziekten, intraveneus druggebruik, ouderen, dysgammaglobulinaemieën, na
meerdere bloedtransfusies, bij infectieziekten zoals pneumococcenpneumonie,
roodvonk, lepra, LGV, bacteriële endocarditis, malaria, Rickettsiae, psittacosis,
leptospirosis, chancroïd, TBC, mycoplasmata, Trypanosomiasis, virale infecties
zoals vaccinia, waterpokken, HIV, mazelen, bof, mononucleosis infectiosa, virale
pneumonie, hepatitis, en tenslotte bij carcinomen. Een sterk positieve VDRL
test in combinatie met een positieve uitslag van de TPHA en FTA-ABS test wijst
op een recente actieve syfilisinfectie. Een enkele keer treedt het prozone-fenomeen
op, dat wil zeggen dat de VDRL test ingezet met onverdund serum negatief is,
doch positief blijkt te zijn wanneer het serum verdund wordt.
d. Treponema pallidum immobilisatie (TPI) test
Bij de TPI dienen levende T. pallidum organismen, die uit experimenteel besmette
konijnetestikels geëxtraheerd worden, als antigeen. Door toevoeging van syfilitisch
patiëntenserum en complement worden de actief bewegende treponemen geïmmobiliseerd,
hetgeen met een donkerveldmicroscoop zichtbaar gemaakt kan worden. De TPI heeft
een hoge specificiteit, is evenwel ongevoelig bij primaire syfilis. Eerst 8
tot 9 weken na infectie met
Treponema pallidum wordt de test positief.
Na behandeling neigt de TPI eerder tot negatief worden dan de TPHA en de FTA-ABS.
Omdat thans gevoelige en specifiek treponemale testen, zoals de TPHA en FTA-ABS
test beschikbaar zijn voor serologische diagnostiek van syfilis, wordt het gebruik
van de technisch gecompliceerde en daardoor dure TPI test ter bevestiging van
een mogelijke syfilisinfectie niet meer noodzakelijk geacht. De TPI test heeft
nog enige waarde als arbitragereactie, bijvoorbeeld bij patiënten met bijzondere
ziekten, waarvan bekend is dat die een fout-positieve TPHA of FTA-ABS test kunnen
veroorzaken. Op de bewering dat een fout-positeve TPI test niet zou voorkomen
is zeker kritiek mogelijk. De TPI test is destijds verheven tot gouden standaard,
dat wil zeggen per definitie zou het positief uitvallen van de TPI alleen maar
een gevolg kunnen zijn van syfilis. In de praktijk wordt de TPI zelden gebruikt.
e. 19S-IgM-FTA-ABS testAntitreponemale IgM-antistoffen
kunnen worden aangetoond met een 19S-IgM-FTA-ABS test. Deze test is een verfijning
van de IgM-FTA-ABS, welke test door het soms optreden van fout-positieve en
fout-negatieve uitslagen niet betrouwbaar bleek te zijn. De testuitvoering verloopt
in principe zoals bij de FTA-ABS. Als fluorescerende antistof wordt een antihumaan
IgM-globuline gebruikt. Correcte testresultaten worden nu verkregen door gebruik
van met behulp van gelfiltratie uit patiëntenserum gezuiverde IgM-antistoffen
in het testsysteem. De betekenis van het aantonen van treponemaspecifieke IgM-antistoffen
voor de syfilisdiagnostiek berust op de volgende waarnemingen:
1) IgM-antistoffen
zijn niet in staat een intacte placentabarrière te passeren. De IgM-diagnostiek
is daarom van grote betekenis bij het vaststellen van congenitale syfilis bij
neonaten.
2) Tijdens de infectie zijn antitreponemale IgM-antistoffen het
eerst aantoonbaar. Deze antistoffen verdwijnen na behandeling eerder dan de
overige antistoffen die bij de syfilisdiagnostiek van belang zijn. De IgM-antistoffen
kunnen opnieuw verschijnen bij een re-infectie. In theorie is daarom het aantonen
van deze IgM-antistoffen bruikbaar bij vaststelling van een re-infectie. In
de praktijk blijken de IgM-antistoffen toch niet altijd en geheel te verdwijnen
na therapie, en vervalt dus deze indicatie. De gecompliceerde technische uitvoering
van de 19S-IgM-FTA-ABS beperkt de toepassing van deze test echter tot slechts
één situatie: de test is geïndiceerd bij verdenking op congenitale syfilis.
Eventueel kan deze test ook uitgevoerd worden bij een hoge seroresistentie (dat
wil zeggen het continu positief blijven van de VDRL test in een titer groter
dan 1:8 na behandeling van vroege syfilis), met het doel na te gaan of er nog
sprake is van een actief, behandelingsbehoevend ziekteproces.
De zojuist
besproken karakteristieken van de verschillende syfilistesten zijn terug te
vinden in
tabel
1. De relatie tussen ziekteverschijnselen en de resultaten van deze testen
is weergegeven in
tabel 2.
5. Primaire toepassingen van de verschillende serologische testen
• |
TPHA: primaire screeningsreactie. Indien de TPHA bij herhaling negatief
is, kan de diagnose syphilis worden verworpen. Bij een positieve TPHA
is syphilis zeer waarschijnlijk, aanvullend kan de VDRL en de FTA-ABS
worden verricht. Zie voor interpretatie verder. |
• |
FTA-ABS: bevestigingstest bij positieve TPHA (de TPHA kan in zeldzame
gevallen fout-positief zijn). |
• |
VDRL: geschikt om het therapie effect te beoordelen en te vervolgen. |
• |
19S-IgM-FTA-ABS: bij verdenking op congenitale syphilis. |
• |
TPI: in bijzondere gevallen, b.v. bij gedachte aan een valspositieve
TPHA of FTA-ABS. |
6. Indicaties voor het verrichten van syphilis testen
1. |
Patiënt mogelijk lijdende aan syfilis op grond
van ziektegeschiedenis, klinische en epidemiologische gegevens. |
2. |
Patiënt lijdende aan andere sexueel overdraagbare
ziekten |
3. |
Patiënt zonder klachten ter controle op sexueel
overdraagbare ziekten. |
4. |
Patiënt met dermatologische/inwendige/neurologische/
psychiatrische/andere symptomen ter uitsluiting van syfilis. |
5. |
Patiënt lijdende aan syfilis voor therapiecontrole. |
6. |
Bloeddonor. |
7. |
Zwangere vrouw |
7. Indicaties voor aanvullend onderzoek
1. |
Discrepantie tussen de resultaten van TPHA, VDRL
en FTA-ABS enerzijds en de klinische/epidemiologische gegevens anderzijds. |
2. |
Twijfel aan de specificiteit van de uitslagen
van de treponemale reacties (TPHA en FTA-ABS) bij personen die lijden
aan bepaalde ziekten, waarbij geen klinische/epidemiologische verdenking
op syfilis bestaat. |
3. |
Ter uitsluiting van congenitale syfilis bij neonaten. |
4. |
Bij hoge seroresistentie na therapie van vroege
syfilis (VDRL-titer persisteert groter dan 1:8). |
5. |
Serorelapse na behandeling (VDRL-titer stijgt
opnieuw met meer dan 2 verdunningsstappen). |
8. Interpretatie van serologische syphilis-testuitslagen; serologie
bij HIV
• |
De resultaten moet in de klinische samenhang worden beoordeeld.
Tabel
3 geeft een richtlijn. |
• |
Bij HIV positieve personen komen pseudo titerstijgingen voor zonder
dat sprake is van syphilisinfectie, ook het dalen van de titers na adequate
therapie kan anders of geheel niet optreden. Bij HIV positieve personen
wordt geadviseerd meer af te gaan donkerveldpreparaten en histologie
dan op serologie, en te behandelen volgens het doseringsschema van neurosyphilis. |
9. Effect van de behandeling op de VDRLMet
betrekking tot de titers van de VDRL-reactie tijdens en na adequaat geachte
therapie kunnen 3 patronen worden onderscheiden:
1) De titers vertonen een
daling en uiteindelijk kan de reactie negatief worden, hetgeen duidt op een
effectieve therapie (zie figuur).
2) De titer blijft (onveranderd) hoog.
Dit fenomeen noemt men seroresistentie. Een definitieve verklaring hiervoor
kan niet worden gegeven maar tot de mogelijke oorzaken behoren:
• |
de behandeling is niet adequaat geweest en ergens in het lichaam,
bijvoorbeeld het centrale zenuwstelsel bevindt zich een haard van treponemen. |
• |
de patiënt lijdt behalve aan syfilis ook nog aan een andere aandoening,
bijvoorbeeld een auto-immuunziekte, die verantwoordelijk is voor het
hoog blijven van de titers. |
3) De titer vertoont aanvankelijk een daling maar daarna wederom een stijging.
Dit fenomeen wordt sero-relapse of serologische opvlamming genoemd en kan duiden
op een re-infectie. Re-infecties zijn juist bij syfilispatiënten niet zeldzaam
omdat wij vaak te maken hebben met patiënten met een verhoogd risico. Overigens
zou ook een serorelapse uiting kunnen zijn van het bestaan van een auto-immuunziekte
of een treponemahaard ergens in het lichaam. Het zal uit het voorgaande duidelijk
zijn dat bij het voorkomen van seroresistentie of serorelapse nadere analyse
noodzakelijk is.

Zie ook onder:
interpretatie lues serologie
10. De solitair-positieve TPHAHiermee wordt
bedoeld een bij herhaling positieve TPHA bij een tegelijkertijd negatief uitvallen
van de FTA-ABS en de VDRL. Zoals uit
tabel 3 is
af te lezen, wordt dit fenomeen waargenomen bij een behandelde syfilisinfectie.
Soms blijkt uit de ziektegeschiedenis van de patiënt met een solitair-positieve
TPHA dat er in het verleden inderdaad sprake is geweest van een behandelde syfilisinfectie.
Meestal is de anamnese met betrekking tot syfilis echter blanco. Toch is het
heel goed mogelijk dat de patiënt in het verleden een syfilisinfectie heeft
opgelopen, maar deze kan ongemerkt zijn voorbijgegaan (bijvoorbeeld door toevallig
gebruik van antibiotica). Een andere verklaring van de solitair-positieve TPHA
is dat wij hier te maken hebben met een biologisch fout-positieve reactie. Op
grond van eigen ervaring van de auteurs kan echter gesteld worden dat het biologisch
vals-positief uitvallen van de TPHA, dat wil zeggen een TPHA die positief is
op grond van het bestaan van een andere ziekte, bijvoorbeeld een auto-immuunziekte,
een grote zeldzaamheid is. Niettemin verdient het aanbeveling een oriënterend
onderzoek te doen naar het voorkomen van ziekten die biologisch fout-positieve
reacties kunnen veroorzaken. De solitair-positieve TPHA-uitslagen worden relatief
vaak gevonden bij personen die hun jeugd hebben doorgebracht in tropen of subtropen.
Het is mogelijk dat de solitair-positieve TPHA in deze gevallen een restant
is van een in de tropen/subtropen doorgemaakte non-venerische (endemische) treponematose.
Het is ook mogelijk dat bij een deel van deze patiënten de solitair-positieve
TPHA samenhangt met contact met apathogene treponemen in de in tropische en
subtropische landen voorkomen. De TPHA zou in deze gevallen beschouwd kunnen
worden als een onbeduidend serologisch 'litteken'. Hoe het ook zij, een solitair-positieve
TPHA hoeft op grond van de huidige criteria, waarbij de FTA-ABS test beschouwd
wordt als bevestigingsreactie van de diagnose syfilis, geen aanleiding te zijn
tot verdere actie; met name hoeft de patiënt niet behandeld te worden voor syfilis.
11. Non-venerische endemische treponematosen
Naast venerische syfilis kennen wij de zogenaamde non-venerische of endemische
treponematosen, die endemisch voorkomen in tropische en subtropische gebieden.
De orde
Spirochaetales omvat
Borrelia,
Spirochaeta,
Leptospira,
Cristispira, en
Treponema, waaronder
T. pallidum (venerische syphilis en endemische syphilis),
T. pertenue
(
yaws, Framboesia tropica), en
T. carateum (pinta). Het is helaas niet mogelijk om, met behulp van
welke serologische testen dan ook, onderscheid te maken tussen venerische syfilis
en de non-venerische (endemische) treponematosen. Met andere woorden, een positieve
TPHA, VDRL en FTA-ABS test bij iemand afkomstig uit een tropisch of subtropisch
land hoeft niet per se een gevolg te zijn van een venerische syfilis, maar kan
samenhangen met een non-venerische treponematose. Dit moet steeds weer bedacht
worden wanneer een patiënt uit tropen of subtropen wordt onderzocht. Het onderscheid
tussen venerische sifilis en de non-venerische treponematosen is in de praktijk
bij de individuele patiënt niet eenvoudig, soms zelfs onmogelijk. Zorgvuldige
anamnese en uitvoerig klinisch onderzoek zullen soms aanwijzingen kunnen geven
over de aard van de treponematose, maar de ervaring heeft geleerd dat ondanks
diepgaand onderzoek in de meeste gevallen een definitieve uitspraak over de
herkomst van de positieve serologie niet mogelijk is. In deze gevallen moet
bij de uiteindelijke diagnosestelling helaas worden volstaan met de enigszins
vage aanduiding 'treponematose zonder nadere specificatie'.
Marokko: |
venerische en endemische treponematosen |
Turkije: |
venerische en endemische treponematosen |
Indonesië |
venerische treponematosen en Framboesia |
Ned Antillen: |
venerische treponematosen |
Kaapverdische Eilanden: |
venerische treponematosen en Framboesia |
Suriname: |
venerische treponematosen en Framboesi |
Referenties
1. |
Syphilis diagnostiek. GHI-Bulletin 1985. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.