Mucinosis follicularis werd voor het eerst beschreven
door Pinkus in 1957 als
alopecia mucinosa. De term
mucinosis follicularis werd geïntroduceerd door Jablonska et al in 1959. Het
wordt gekenmerkt door folliculaire degeneratie met afzetting van mucine (zure
mucopolysacchariden, zie ook onder
mucinosis) ter
plaatse van de buitenbekleding van de haarfollikels, en minder vaak bij de talgklieren
en de epidermis. Er is sprake van een lymfocytair ontstekingsinfiltraat met
name bij de haarfollikels.
Klinisch beeld:Het klinisch
beeld bestaat uit matig scherp begrensde, soms geïndureerde, erythemateuze folliculaire
papels en plaques, vaak met lichte fijne schilfering. Meestal jeukend. De follikelopeningen
kunnen duidelijk zichtbaar zijn, met folliculaire keratosen en folliculaire
plugging. De haren zijn ter plaatse meestal verdwenen. Soms zijn multipele papuleuze
en nodulaire laesies aanwezig die kunnen voorkomen op het hoofd, de nek en schouders,
maar ook op romp en extremiteiten.
|
|
|
mucinosis
follicularis |
mucinosis
follicularis |
mucinosis
follicularis |
|
|
|
mucinosis
follicularis |
mucinosis
follicularis |
mucinosis
follicularis |
De oorzaak van folliculaire mucinose is onbekend. Er wordt gedacht aan
een T-cel gemedieerd immuunproces. Door sommige auteurs wordt mucinosis follicularis
gezien als een niet specifieke folliculaire reactie in associatie met bijvoorbeeld
LE, angiolymfoïde hyperplasie, mycosis fungoides, CTCL en de ziekte van Hodgkin.
De beschreven casuïstiek is in te delen in 3 verschillende varianten van mucinosis
follicularis:
1. Het grootste deel van de patiënten heeft een
benigne en niet-progressieve vorm van primaire mucinosis follicularis,
die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van één of enkele laesies, meestal
op het hoofd (met kale plekken, non-scarring alopecia, alopecia mucinosa), de
nek of schouders. Deze vorm kan op elke leeftijd voorkomen, ook bij jongeren
en neonaten, met een piek tussen 20 en 40 jaar. Het is meestal self-limiting
en kan spontaan overgaan na twee maanden tot twee jaar. Dit type wordt ook wel
genoemd primaire mucinosis follicularis, ‘Pinkus-type’ (alopecia mucinosa)
2. Een kleinere groep patiënten heeft een
chronisch benigne
vorm van primaire mucinosis follicularis. De huidafwijkingen zitten
jarenlang op dezelfde lokalisatie, en er komen nieuwe laesies bij op andere
plaatsen. Hierbij kunnen behalve het bovenste deel van het lichaam ook de romp
en onderste extremiteiten zijn aangedaan. Deze vorm komt vooral voor bij oudere
volwassenen.
3. De derde vorm komt op oudere leeftijd (40-70 jaar) voor
en is
geassocieerd met (cutane) lymfomen, Hodgkin
lymfoom, Kaposi sarcoom, of met benigne inflammatoire aandoeningen. Deze
secundaire mucinosis follicularis wordt meestal gezien
in relatie tot mycosis fungoides. Dit wordt folliculaire of
folliculotrope mycosis
fungoides genoemd. Van alle mucinosis follicularis beelden bij volwassenen
is 15-40% geassocieerd met lymfomen. De tijdsrelatie tussen de aanwezigheid
van een lymfoom en het ontstaan van mucinosis follicularis wisselt sterk. Sommige
patiënten hebben jarenlang huidafwijkingen, waarbij pas laat een cutaan lymfoom
wordt onderkend. Vaak blijkt bij revisie van eerdere biopten dat het lymfoom
in een vroeger stadium al aanwezig was. Folliculaire mycosis fungoides heeft
een slechtere prognose dan klassieke mycosis fungoides en is over het algemeen
moeilijk behandelbaar. Secundaire folliculaire mucinose kan ook geassocieerd
zijn met andere aandoeningen dan lymfoom, o.a. LE, chronische discoïde LE (CDLE),
lichen simplex chronicus,lichen planus, acne, naevus naevocellularis, pseudolymfoom,
angiolymphoid hyperplasia, insectensteken, drug-induced (adalimumab, imatinib),
etc.
Folliculaire mucinosen: |
1. |
primaire mucinosis follicularis,
‘Pinkus-type’ (alopecia mucinosa) bij jongere personen |
2. |
primaire mucinosis follicularis bij
oudere volwassenen |
3a. |
secundaire mucinosis follicularis
bij mycosis fungoides/lymfomen |
3b. |
secundaire mucinosis follicularis
bij chronische discoïde LE (CDLE), lichen simplex chronicus,
lichen planus, acne, naevus naevocellularis, pseudolymfoom,
insectensteken |
|
Het onderscheid tussen benigne, idiopathische mucinosis follicularis
en de lymfoom geassocieerde mucinosis follicularis is niet makkelijk te maken.
De aanwezigheid van grote aantallen eosinofielen in het infiltraat wordt gezien
als een benigne kenmerk. De aanwezigheid van duidelijk epidermotropisme en een
dicht perifolliculair ontstekingsinfiltraat (met atypische cellen) wordt gezien
als een maligne kenmerk. Beide kenmerken geven echter geen uitsluitsel of er
een relatie is met een lymfoom. Langdurige controles en het herhaald biopteren
van suspecte laesies zijn nodig om een eventueel lymfoom uit te sluiten.
|
mucinosis
follicularis |
Therapie:Wat betreft de behandeling zijn er geen duidelijke
richtlijnen. De benigne vormen van mucinosis follicularis kunnen worden behandeld
met topicale en intra-lesionale corticosteroïden, PUVA, UVA-1, retinoïden, en
bijvoorbeeld dapson. Wanneer sprake is van een lymfoom-geassocieerde mucinosis
follicularis komen agressievere therapieën in aanmerking zoals topicale stikstofmosterd,
systemische chemotherapie en radiotherapie.
R/ steroïden lokaal of intra-lesionaal.
R/ minocycline 2 dd 100 mg gedurende 1-2 maanden, daarna 1 dd 100 mg.
R/
Dapson (diafenylsulfon).
R/ Plaquenil (hydroxychloroquine).
R/ prednisolon
oraal 20-40 mg per dag.
R/ isotretinoïne 0.5 mg/kg per dag gedurende 3 maanden.
R/ indomethacine.
R/ PUVA of UVA-1 therapie.
Referenties
1. |
Pinkus H. Alopecia mucinosa: inflammatory
plaques associated with alopecia characterized by rooth-sheath mucinosis.
Arch Dermatol 1957;76:419-424. |
2. |
Jablonska S, Chorzelski T, Lancucki J. Mucinosis
follicularis. Hautartz 1959;10:27-33. |
3. |
Doorn R van, Scheffer E, Willemze R. Follicular
mycosis fungoides, a distinct disease entity with or without associated
follicular mucinosis. Arch Derm 2002;138:191-198. |
4. |
Monopoli A, Annessi G, Lombardo GA, Baliva
G, Girolomoni G. Purely follicular mycosis fungoides without mucinosis:
Report of two cases with review of the literature. J Am Acad Dermatol
2003;48:448-452. |
5. |
Brown HA, Gibson LE, Pujol RM, Lust JA, Pittelkow
MR. Primary follicular mucinosis: Long term follow-up of patients
younger than 40 years with of without clonal T-cell receptor gene
rearrangement. |
6. |
Wittenberg GP, Gibson LE, Pittelkow MR, el-Azhary
RA. Follicular mucinosis presenting as an acneiform eruption: Report
of four cases. J Am Acad Dermatol 1998;38:849-851. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.