Nonbulleus cutaan pemfigoïd (
prebullous
pemphigoid) is een variant van
bulleus pemfigoïd
(oude naam:
parapemphigus) waarbij er
klinisch geen blaren te zien zijn. De klinische presentatie van nonbulleus cutaan
pemfigoïd kan zijn pruritus, erytheem, urticariële plaques, (papuleus) eczeem,
of prurigo nodularis. Door de afwezigheid van blaren kan het moeilijk te herkennen
zijn. Het staat in de DD van
pruritus e.c.i.
op oudere leeftijd.
Bij de klassieke vorm van
bulleus pemfigoïd
zijn er typische klinische kenmerken zoals pral gespannen blaren, urticariële
plaques en sterke jeuk. De slijmvliezen zijn betrokken bij een minderheid (20%)
van de patiënten. Maar ook bij de klassieke vorm is er vaak voorafgaand aan
het ontstaan van de blaren een
nonbulleuze fase van
enkele weken tot maanden met alleen jeuk en urticariële plaques. Bij circa 25%
van de patiënten persisteert die fase zonder dat er blaarvorming optreedt, men
spreekt dan van nonbulleus cutaan pemfigoïd (voorheen werd ook de niet-logische
term non-bulleus bulleus pemfigoïd gebruikt).
De etiologie van nonbulleus
cutaan pemfigoïd is het zelfde als bij bulleus pemfigoïd, de vorming van autoantistoffen
gericht tegen structurele eiwitten in de basaalmembraanzone, in het geval van
cutaan pemfigoïd zijn dit BP180 en BP230. Cutaan pemfigoïd is de meest voorkomende
auto-immuunblaarziekte en komt voornamelijk voor bij ouderen boven zeventig
jaar. Er wordt onderscheid gemaakt tussen predominant huidpemfigoïd (cutaan
pemfigoïd) en slijmvliespemfigoïd.
Diagnostiek:Twee
perilesionale huidbiopten, één voor HE en één voor een vriesbiopt voor directe
immunofluorescentie (DIF) microscopie. En immuunserologische testen (serum opsturen
naar Groningen). Bij de DIF kan een lineaire depositie van IgG aangekleurd worden
langs de BMZ, in detail zichtbaar als een golvend n-serratiepatroon. Als er
blaren zijn dan kan de diagnose soms ook al gesteld worden op de HE coupes (subepidermale
blaarvorming en een eosinofiel ontstekingsinfiltraat). Maar bij nonbulleus cutaan
pemfigoïd kan de PA niet specifiek zijn (spongiotische dermatitis met eosinofielen).
De DIF is de gouden standaard voor de diagnostiek van bulleus pemphigoid, maar
toch wordt met alleen DIF-microscopie in circa 10% van de patiënten de diagnose
gemist. Het ook doen van serologisch onderzoek voor indirecte immunofluorescentie
(IIF) verhoogt de kans op het stellen van de diagnose en is zeker ook nodig
bij verdenking op nonbulleus cutaan pemfigoïd.
Circulerende specifieke IgG-autoantistoffen
in het serum van de patiënt kunnen worden gedetecteerd met verschillende laboratoriumtesten,
waaronder IIF op substraat van apen-oesophagus en zoutgespleten humane huid,
immunoblot en ELISA. Serum IgG van patiënten met cutaan pemfigoïd bindt op het
zoutgespleten huidsubstraat aan het dak van de artificiële splijting in de lamina
lucida, aan de antigenen BP180 en BP230. Op basis van gecombineerde immuunserologische
testen is de diagnose pemfigoïd goed te stellen, met een vergelijkbare of hogere
sensitiviteit als een DIF-biopt.
![Histologie non-bulleus pemfigoïd (klik op foto voor vergroting) [bron: Kevin Kwee / Afdeling Pathologie MUMC] Histologie non-bulleus pemfigoïd](../../../pacoupes/thumbnails/non-bulleus-pemfigoid.jpg) |
ingescande coupe (zoom) |
Therapie:De behandeling van patiënten met nonbulleus
cutaan pemfigoïd is het zelfde als bij
bulleus
pemhigoïd (parapemhigus).
R/ lokale corticosteroïden klasse 4 (clobetasolcrème).
R/ prednison 0,5 mg/kg/ dag.
R/ methotrexaat in lage doseringen tot 10 mg
per week.
R/ doxycycline 1 dd 200 mg in combinatie met clobetasolcrème.
Referenties
1. |
Meijer JM, Pas HH. Jeukende auto-immuunblaarziekte
zonder blaren. Nonbulleus cutaan pemfigoïd als jeuk bij ouderen.
Ned Tijdschr Dermatol Venereol 2017;27:277-279. |
2. |
Bakker CV, Terra JB, Pas HH, Jonkman MF.
Bullous pemphigoid as pruritus in the elderly: a common presentation.
JAMA Dermatol 2013;149:950-953. |
3. |
Feliciani C, Joly P, Jonkman MF, Zambruno
G, Zillikens D, Ioannides D, et al. Management of bullous pemphigoid:
the European Dermatology Forum consensus in collaboration with the
European Academy of Dermatology and Venereology. Br J Dermatol 2015;172:867-877 |
4. |
Joly P, Roujeau JC, Benichou J, Delaporte
E, D'Incan M, Dreno B, et al. A comparison of two regimens of topical
corticosteroids in the treatment of patients with bullous pemphigoid:
a multicenter randomized study. J Invest Dermatol 2009;129:1681-1687. |
5. |
Williams HC, Wojnarowska F, Kirtschig G,
Mason J, Godec TR, Schmidt E, et al. Doxycycline versus prednisolone
as an initial treatment strategy for bullous pemphigoid: a pragmatic,
non-inferiority, randomised controlled trial. Lancet 2017;389(10079):1630-1638. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.