NOTALGIA PARESTHETICA home ICD10: G58.8

Notalgia paresthetica is voor het eerst beschreven in 1934 door Astwazaturow. Het kenmerkt zich door heftige jeuk vaak unilateraal in het infrascapulaire gebied. Naast jeuk, klagen patiënten vaak over branderigheid, pijn, overgevoeligheid, hyperalgesie, en dysesthesie. Het heeft een chronisch beloop met remissies en exacerbaties. Het komt vaak voor en wordt waarschijnlijk onder-gediagnosticeerd.
De etiologie is onduidelijk, maar mogelijk is er sprake van verhoogde sensorische innervatie van het aangedane gebied, neuropathie door afgifte van neurotoxische stoffen of directe zenuwbeknelling. In een studie werd bij 11 van 22 patiënten significante radiologische veranderingen in de vertebrae van het corresponderend dermatoom gevonden. Geen van de patiënten had afwijkingen bij neurologisch en EMG onderzoek.

Klinisch beeld:
Hinderlijk jeukende unilaterale onscherp begrensde roze tot gehyperpigmenteerde, niet geïndureerde macula infrascapulair of op een van de scapulae, meestal 3-10 cm groot. Secundair kan er sprake zijn van postinflammatoire hyperpigmentatie, lichenificatie, lichen amyloidosis, excoriaties, eczema nno, xerosis, en secundaire infecties.

Notalgia paresthetica Notalgia paresthetica Notalgia paresthetica
notalgia paresthetica notalgia paresthetica notalgia paresthetica


Diagnostiek:
Notalgia paraesthetica is een klinische diagnose, en een huidbiopt is over het algemeen niet noodzakelijk. Vaak wordt een beeld van postinflammatoire hyperpigmentatie beschreven, zonder amyloïd-deposities. De aanwezigheid van notalgia paresthetica als geïsoleerde klacht is onvoldoende om aanvullend onderzoek te doen zoals een X-wervelkolom of EMG / consult neuroloog. Bij rugklachten of een voorgeschiedenis van wervelbeklemming of operaties is het een overweging.

DD:
postinflammatoire hyperpigmentatie nno, maculaire amyloidosis, brachioradiale pruritus, lichen simplex chronicus, contact eczeem, atopisch eczeem, insectenbeet, tinea corporis, tinea versicolor, parasietenwaan / waan infestatie, toxicodermie, xerosis cutis, herpes zoster.

Therapie:
De behandeling is moeizaam. Lokale antipruriginosa en anti-inflammatoire middelen hebben een gering effect, en zijn lastig aan te brengen voor de patiënt zelf.
R/ Capsaïcine crème 0.025 / 0.075% FNA (week 1: 5dd, week 2-6: 3 dd). Dit zou een verlaging van de substance P geven en derhalve de jeukprikkel doen verminderen.
R/ Qutenza (capsaïcine 8%) pleister, 179 mg / 280 cm² (640 microg/cm²). Wordt afgeleverd met 50 g reinigingsgel. Max. 4 pleisters op de pijnlijkste delen van de huid aanbrengen, op intacte, niet-geïrriteerde, droge huid. De pleister(s) op de voeten 30 min laten zitten (bv. bij HIV-geassocieerde neuropathie, pijnlijke diabetische perifere neuropathie) en op andere plaatsen 60 min (bv. bij postherpetische neuralgie). De behandeling zo nodig elke 90 dagen herhalen, afhankelijk van de persistentie of terugkeer van de pijn. Herbehandeling eerder dan 90 dagen: alleen na minimaal 60 dagen en na zorgvuldige beoordeling. Alleen via pijnteam. Kosten: circa 300 euro per pleister.
R/ Corticosteroïden klasse III.
R/ EMLA crème onder occlusie.
R/ Hydroxyzine 1-2 dd 25 mg (tijdelijk effect, matige evidence).
R/ Botox injecties (tijdelijk effect, matige evidence).

Lokale antipruriginosa hebben een matig effect maar kunnen worden geprobeerd. Voorbeelden:
R/ levomenthol 1% in carbomeerwatergel FNA, levomenthol 1% in carbomeerwatergel alcoholisch FNA.
R/ levomenthol 2% in carbomeerwatergel alcoholisch (Fagron).
R/ levomenthol 1% in lanettecrème I FNA.
R/ mentholcrème 0.5%, mentholcrème 2% (diversen).
R/ mentholstrooipoeder 2% (o.a. Fagron).
R/ levomenthol 1% in zinkoxideschudsel, alcoholisch FNA.
R/ levomenthol-lidocaïnegel FNA.

Als patiënt een voorgeschiedenis heeft van rug- of nekklachten, kan het zinvol zijn dit door de huisarts of fysiotherapeut te laten behandelen of te laten onderzoeken. Mogelijk heeft dit een effect op het huidbeeld. Een andere optie is om in ernstige gevallen geneesmiddelen voor te schrijven die een effect hebben op de prikkeloverdracht in neuronen, zoals tricyclische antidepressiva (amitriptyline en bij ouderen nortriptyline), anti-epileptica (gabapentine of pregabaline), niet-selectieve serotonineheropnameremmers (duloxetine of venlafaxine), of andere middelen voor neurogene pruritus (zie ook onder antipruriginosa, brachioradiale pruritus en pruritus aquagenica).


patientenfolder


Referenties
1. Bernard PA, Wayne ME. Notalgia paresthetica. Neurology 1978;28:1310.
2. Springall DR, Karanth SS, Kirkham N, Darley CR, Polak JM. Symptoms of notalgia paresthetica may be explained by increased dermal innervation. J Invest Dermatol 1991;97(3):555-561.
3. Eisenberg E, Barmeir E, Bergman R. Notalgia paresthetica associated with nerve root impingement. J Am Acad Dermatol 1997;37(6):998-1000.
4. Savk E, Savk O. On brachioradial pruritus and notalgia paresthetica. J Am Acad Dermatol 2003;48:521-524.
5. Savk O, Savk E. Investigation of spinal pathology in notalgia paresthetica. J Am Acad Dermatol 2005;52(6):1085-1087.
6. Goodless DR, Eagelstein WH. Brachioradial pruritus treatment with capsacin. J Am Acad Dermatol 1993;29:783-784.


Auteur(s):
dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam UMC.

29-10-2024 (JRM) - www.huidziekten.nl W3C-html-4.01-valid



Diagnosecodes:
ICD10 G58.8 Overige gespecificeerde mononeuropathieën: notalgia paresthetica
ICD10 G58.8 Other specified mononeuropathies: notalgia paresthetica
SNOMED 277802001 Notalgia paresthetica
DBC 27 Diagnose niet nader omschreven