Pityriasis lichenoides et varioliformis acuta (
PLEVA,
ziekte van Mucha-Habermann) en
pityriasis lichenoides chronica
(
PLC, parapsoriasis guttata, parapsoriasis en goutes)
worden beschouwd als twee verschillende uitingen van hetzelfde ziektebeeld.
PLEVA en PLC worden ook wel ingedeeld in de
parapsoriasis
groep:
Parapsoriasis - pityriasis lichenoides chronica
- pityriasis lichenoides et varioliformis acuta
-
small plaque parapsoriasis -
large plaque parapsoriasis
Pityriasis lichenoides (PL) presenteert zich als een
terugkerende eruptie van spontaan in regressie rakende erythemateuze tot purpurische
papels. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een acute vorm (
PLEVA)
en chronische vorm (
PLC). PLC komt het meest voor.
PLEVA en PLC worden soms als aparte entiteiten behandeld maar vallen binnen
hetzelfde spectrum (dat van klonale T-cel lymfoproliferatieve afwijkingen).
Er zijn klinische en histologische overeenkomsten en er is overlap, waarbij
PLEVA mogelijk kan overgaan in PLC.
Bij
PLEVA
ontwikkelen de papels en noduli zich met hemorrhagische crustae, ulcera, vesikels
of pustels welke kunnen genezen met een varioliform litteken indien de dermale
schade groot is. Laesies zijn meestal asymptomatisch en genezen binnen enkele
weken. Zelden zijn er systemische klachten van algehele malaise, koorts, gegeneraliseerde
lymfadenopathie, artritis danwel bacteriëmie ten gevolge van de huidafwijkingen.
Uitleg naam PLEVA: de laesies kunnen wat schilferen (
Pityriasis),
kunnen papuleus zijn (
Lichenoides) en erythemateus, genezend
met littekens (
Varioliformis) en plots ontstaan (
Acuta).
Bij
PLC zijn de maculae en papels erythemateus
tot rood-bruin en hebben meer schilfering. De laesies hebben een trager beloop
waarin regressie wordt gezien in een periode van weken tot maanden. Ze kunnen
gehypopigmenteerde maculae achterlaten met name bij de wat meer gepigmenteerde
patiënten. PL kan spontaan genezen in weken tot maanden maar kan ook persisteren
met een chronisch terugkerend karakter met soms langdurige periodes van remissie.
Sommige studies beweren dat de distributie van de PL van belang is voor de prognose.
Zo zou een diffuse distributie van de laesies een korter gemiddelde ziekteduur
hebben (11 maanden) dan bijvoorbeeld een perifere distributie (33 maanden).
De centrale variant zou daar ergens tussen liggen.
|
|
|
pityriasis
lichenoides chronica |
pityriasis
lichenoides chronica |
pityriasis
lichenoides chronica |
Differentiële Diagnose (Bolognia):
Meer achtergrondinformatie:Voor het eerst beschreven
in 1894 en 1925. Pityriasis lichenoides (PL) komt meer voor in de pediatrische
en jong volwassenen populatie maar kan alle leeftijdsgroepen, rassen en geografische
regio's aandoen. Er is een mannelijke predominantie. PLC komt meer voor dan
PLEVA. Lokatie laesies: anterieure onderste gedeelte romp, billen, strekzijden
proximale extremiteiten, liezen en/of axilla. Over eventuele mucosale afwijkingen
zijn tegenstrijdige berichten, zo zouden er irregulaire erythemen en superficiële
ulceraties van de buccale mucosa en palatum zijn beschreven echter dit wordt
in andere bronnen weer tegengesproken.
De etiologie is onbekend. Gedacht
wordt aan een reactie op antigenen van buitenaf zoals infecties (o.a.
streptokokken, EBV, adenovirus,
cytomegalovirus) en medicatie. Een aantal reports beschrijven deze aandoening
bij HIV-infectie, chemotherapeutische medicatie of oestrogeen-progesteron therapie.
Ook een mogelijke associatie met toxoplasmose wordt beschreven.
Zowel PLEVA
als PLC bevatten lesionaal T-cel infiltraten met een algemene predominantie
van CD8+ cellen in PLEVA en CD4+ cellen in PLC. Beide typen kunnen dominante
T-cel klonen bevatten echter dit is eerder bij PLEVA te zien, waar het infiltraat
meer denser is van structuur. Deze klonen indiceren dat PL een T-cel lymfoproliferatieve
aandoening is zoals ook lymfomatoïde papulomatosis en sommige vormen van T-cel
cutane lymfoïde hyperplasiën. Sommige patiënten met lymfomatoïde papulomatosis
ontwikkelen individuele laesies welke niet te onderscheiden zijn van PL, wat
suggereert dat deze twee aandoeningen mogelijk aan elkaar gerelateerd zijn.
Het concept van PL als een T-cel lymfoproliferatieve aandoening kan de regelmatige
associatie met andere lymfoproliferatieve aandoeningen zoals cutane T-cel lymfomen,
Hodgkin en andere lymfomen verklaren.
Kim e.a. suggereert echter dat PL
een inflammatoire respons is op variabele triggers zoals het humane herpes virus-8
en geen lymfoproliferatieve aandoening. Binnen het spectrum van PL zouden PLEVA
en PLC een verschillende type immuunreactie kunnen zijn op dezelfde trigger.
Het acute verloop van PLEVA welke soms gepaard kan gaan met hevige symptomen,
suggereert een relatief tekort aan T-regulerende lymfocyten in vergelijking
met PLC.
De tijdsduur van een overgang van PLEVA in PLC is niet duidelijk.
Sommige patiënten hebben een typische PLEVA voor maanden met elke keer een klinisch
acuut karakter (nieuwe laesies met hemorrhage) en anderen ontwikkelen een meer
chronisch stabiele eruptie (PLC).
Diagnostiek:Biopt.
PCR + serologie:voor het eventueel uitsluiten van lues en varicella.
PA:Routine PA lesionale huid: Beide afwijkingen hebben
de PA van een lichenoide grensvlakdermatitis. PL laat een lymfocytaire vasculitis
zien met een superficieel perivasculaire dermatitis in alle gevallen. De laesies
van het acute deel van het spectrum (PLEVA) bevatten een compacter infiltraat
dat "top-zwaar" en wigvormig is. Lymfocyten predomineren in het infiltraat alhoewel
er ook neutrofielen aanwezig zijn. De epidermis vertoont focale parakeratose
en bewijs van weefselschade wisselend van oedeem tot extensieve epidermale necrose
in ontwikkelde laesies. Er is vaak sprake van extravasatie van erytrocyten.
Het stratum granulosum is dunner. De afwijkingen zijn wat meer afgezwakt in
de chronische laesies (PLC) naar een superficieel dermaal infiltraat. Met focale
parakeratose te zien is en een minder uitgeproken lymfocytair infiltraat met
daarbij focale necrose van keratinocyten en milde erytrocyten extravasatie.
Het stratum granulosum is intact.
Aantonen van CD30+ T-lymfocyten wijst richting
lymfomatoïde papulosis. Immunofluorescentie kan immunoglobulines aantonen (met
name IgM) en complementfactoren (met name C3) in de basaalmembraan en in de
vaten van de papillaire dermis.
|
ingescande coupe (zoom) |
Therapie: Bijna alle therapeutische opties voor
PL zijn gebaseerd op ongecontroleerde case-series, case reports of anecdotes.
Eerste lijns therapieën zijn topicale corticosteroïden, eventueel
koolteerpreparaten.
Deze zijn vaak al geprobeerd en weinig effectief. Daarna is het een optie om
enkele maanden een antibioticum zoals tetracycline, erytromycine of azitromycine
te proberen. De evidence voor de werking daarvoor is sterker bij PLEVA dan bij
PLC. Omdat de aandoeningen ook spontaan verbeteren is dit niet geheel betrouwbaar.
Deze antibiotica worden gebruikt vanwege hun anti-inflammatoire werking. Erytromycine
heeft de voorkeur bij kinderen. Andere antibiotica kunnen gebruikt worden bij
een secundaire infectie met bijvoorbeeld S. aureus. Daarna is lichttherapie
de eerste keuze, UVB of breedspectrum of de gewone zon, indien voorhanden. Dit
suggereert een voorkeur voor breedspectrum. Indien dit niet helpt is PUVA therapie
de volgende stap. Bij therapie-resistente gevallen kan een lage dosis methotrexaat
worden uitgeprobeerd. De zeldzame gevallen met systemische klachten als koorts
en artritis kunnen baat hebben bij systemische corticosteroïden zodra een eventuele
infectie is uitgesloten. Antihistaminica zouden kunnen helpen in sommige gevallen
waarbij jeukklachten aanwezig zijn.
Therapeutische opties (therapeutic
ladder en evidence levels):R/ lokale corticosteroïden klasse II-IV.
R/ koolteerpreparaten.
R/ antibiotica met anti-inflammatoire nevenwerking:
Volwassenen:R/ doxycycline 1 dd 100-200 mg gedurende 30-60 dagen.
R/ minocycline 1 dd 100 mg gedurende 30-60 dagen.
R/ erytromycine 3-4 dd 500 mg gedurende 30-60 dagen.
R/ tetracycline 3 dd 500 mg gedurende 30-60 dagen.
R/ azithromycine 1 dd 500 mg 3 opeenvolgende dagen, elke 10 dagen (3 cycli per maand), zonodig 1 maand verlengen (in totaal 6 cycli).
Dit werd gebruikt in een RCT bij PLC en vergeleken met UVB (Elbendary A, 2023). resultaten waren vergelijkbaar, UVB iets beter vooral bij postinflammatoire hypopigmentatie. Alternatieve schema’s: 500 mg 3 opeenvolgende dagen per week (Ogrum A, 2018), of 500 mg dag 1, 250 mg dag 2,3,4 en 5, dit 2 x per maand gedurende 2-3 maanden (Skinner RB, 2008).
Kinderen (<12 jaar):R/ erythromycine 30-50 mg/kg per dag in 2-4 giften gedurende 30-60 dagen.
R/ azitromycine tab of orale suspensie 10 mg/kg per dag 3 opeenvolgende dagen, elke 10 dagen (3 cycli per maand), zonodig 1 maand verlengen (in totaal 6 cycli).
Kinderen
< 8 jaar mogen niet met tetracyclinen worden behandeld vanwege kans op hypoplasie van het tandglazuur en permanente verkleuring (geel-grijs-bruin) van de tanden. Tussen 8 en 12 jaar alleen overwegen bij ernstige aandoeningen waarbij er geen alternatief is. PLC en PLEVA voldoen niet aan die criteria.
R/ lichttherapie: UVB TL-01
(ook zonlicht
, breedspectrum UVB
, PUVA
).
R/ methotrexaat 7.5-15 mg per week.
R/ antihistaminica bij jeuk.
R/ systemische
corticosteroïden bij koorts, artritis, systemische klachten.
Aanvullingen hierop:Derde lijns therapieën: PLEVA: acitretine
(+ PUVA), pentoxifylline, dapson, ciclosporine, chloroquine, isoniazide
Derde lijns therapieën: PLC: acitretine (+ PUVA), ciclosporine, UVA-1, topical
tacrolimus, chloroquine, isoniazide
Referenties
1. |
Bolognia JL, Jorizzo JL, Rapini RP. Dermatology.
2nd Edition, Mosby, 2008. Volume 1: pp 139-141. |
2. |
Braun-Falco O. Dermatology, 2nd edition,
Springer, 2000:613-616. |
3. |
Weedon D. Skin Pathology. 2nd Ed. London:
Churchill Livingstone, Elsevier, 2002:246-247. |
4. |
Lebwohl M, Heymann WR, Berth-Jones J, Coulson
I. Treatment of skin disease - Comprehensive therapeutic strategies.
Saunders - Elsevier, New York, Third edition, 2010:565-570. |
5. |
Cox NH, Jorizzo JL, Bourke JF, Savage COS.
Chapter 50. Vasculitis, Neutrophilic Dermatoses and Related Disorders.
In Burns DA, Breathnach SM, Cox NH, Griffiths CEM (Eds.). Rook's
Textbook of Dermatology, 8th edition, Whiley-Blackwell, 2010, Chapter
50. |
6. |
Kim JE, Yun WJ, Mun SK, Yoon GS, Huh J, Choi
JH, Chang S. Pityriasis lichenoides et varioliformis acuta and pityriasis
lichenoides chronica: comparison of lesional T-cell subsets and
investigation of viral associations. Journal of Cutaneous Pathology;
2011. |
7. |
Sotiriou E, Patsatsi A, Tsorova C, Lazaridou
E, Sotiriadis D. Febrile ulceronecrotic Mucha-Habermann disease:
A case report and review of the literature. Acta Derm Venereol 2008;88:350-355. |
8. |
Ogrum A, Takci Z, Seckin HY, Cetin E. A
case of pityriasis lichenoides: Rapid resolution with
azithromycin monotherapy in 3 weeks. Dermatol Ther
2018;31(5):e12681. |
9. |
Skinner RB, Levy AL. Rapid resolution of
pityriasis lichenoides et varioliformis acuta with azithromycin.
J Am Acad Dermatol 2008;58(3):524-525. |
10. |
Elbendary A, Youssef R, Abdel-Halim MRE,
Abdel Halim D, El Sharkawy DA, Alfishawy M, Gad MA, Gad A,
Elmasry MF. Role of streptococcal infection in the
etiopathogenesis of pityriasis lichenoides chronica and the
therapeutic efficacy of azithromycin: a randomized controlled
trial. Arch Dermatol Res 2023;315(3):521-530. |
Auteur(s):M.A.D. Peters. Dermatoloog, MC Zuiderzee,
Lelystad.
dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam UMC.