Een
peniscarcinoom is meestal een
plaveiselcelcarcinoom
van de penis. Net als op andere genitale locaties (
VIN, CIN,
AIN) worden voorstadia
en in-situ varianten van een peniscarcinoom ook wel aangeduid met
PIN (penile intraepithelial neoplasia). Maar er zijn ook eigennamen
aan verbonden zoals
morbus Queyrat,
morbus Bowen,
Bowenoïde papulose, etc. Een belangrijke
oorzaak van peniscarcinoom is blootstelling aan HPV (Humaan Papilloma Virus)
in de vorm van sexueel overdraagbare
condylomata acuminata. Het hebben
van veel onbeschermde contacten, homoseksuele contacten en HIV vormen een risicofactor
voor het krijgen van peniscarcinoom. Besnijdenis reduceert het risico, waarschijnlijk
omdat door de besnijdenis het epitheel van de glans dikker wordt en meer bescherming
biedt tegen infectie.
Phimosis is juist een risicofactor.
Verder wordt het gezien bij chronische inflammatoire aandoeningen zoals
lichen planus,
lichen sclerosus en na radiotherapie.
Op de penis kunnen ook andere carcinomen voorkomen, zoals adenocarcinomen of
extramammaire morbus Paget.
|
|
PIN |
peniscarcinoom |
Therapie:De behandeling is afhankelijk van de grootte,
de diepte, en van de histologie (dus altijd een biopt afnemen). In situ varianten
kunnen worden behandeld met conservatieve methoden zoals cryotherapie of
electrocoagulatie. Invasieve plaveiselcelcarcinomen
worden behandeld met chirurgie conform de
richtlijn plaveiselcelcarcinoom (zie verder onder
plaveiselcelcarcinoom). Bij grote carcinomen,
die nog wel eens gezien worden door patient delay (schaamte) valt er soms niet
aan te ontkomen om (een deel van) de penis te amputeren. Penisamputaties, partiële
penisamputaties en andere majeure oncologische operaties aan de penis en/of
het scrotum worden worden uitgevoerd door de uroloog, soms in samenwerking met
een plastisch chirurg.
Auteur(s):dr. Jan R.
Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam UMC.