Roodvonk (scarlatina, 2e ziekte, scarlet fever) is
een milde exanthemateuze kinderziekte (zie ook onder de
maculopapuleuze kinderziekten),
veroorzaakt door toxinen die worden geproduceerd door
groep A streptokokken (
Streptococcus
pyogenes). De bron van de infectie is bij kleine kinderen vaak een keelontsteking.
|
|
|
roodvonk |
roodvonk |
aardbeientong |
Foto's: Estreya en SyntGrisha - Wikimedia (Creative Commons License
4.0).
Het exantheem bij roodvonk is een kleinvlekkig maculeus of maculopapuleus
(multipele kleine papeltjes waardoor de huid aanvoelt als schuurpapier) exantheem.
Het ontstaat 2-7 dagen na de infectie en duurt 3-5 dagen. Het is gegeneraliseerd
maar er is een voorkeur voor de flexuren (nek, oksels, liezen, binnenkant dijen,
elleboog-plooien) en de borst. Het kan conflueren tot een diffuus erytheem.
Het zit ook in het gezicht, vooral op de wangen (dd slapped cheek bij
erythema infectiosum), maar het
perinaso-orale gebied (narcose kapje) blijft vrij. Er kunnen rode vlekken op
het verhemelte zitten en de tong kan het aspect hebben van een
aarbeientong. Uiteindelijk trekt het
in uiterlijk 10 dagen helemaal weg zonder littekenvorming. Aan handen en voeten,
vooral vingertoppen kan de huid gaan vervellen (
post-streptokokken
desquamatie). Nog veel later kunnen lijntjes in de nagel verschijnen (
Beau's
lines). Er kunnen klachten zijn veroorzaakt door de streptokkeninfectie
zoals koorts, malaise, keelpijn, hoofdpijn, misselijkheid en braken, vergrote
tonsillen, vergrote lymfklieren.
De beta-hemolytische streptokok is
een grampositieve bacterie die in ketens groeit (streptos = ketting/keten) en
een scala aan infecties en complicaties kan veroorzaken, zoals respiratoire
infecties (nasofaryngitis, faryngotonsillitis (angina), sinusitis, otitis media,
pneumonie en/of empyeem), mastoïditis, peritonsillair en retrofaryngeaal abces,
lymfadenitis colli, meningitis, roodvonk, acute glomerulonefritis, acuut reuma,
pyoderma, lymfangitis, lymfadenitis, impetigo, erysipelas, aangezichtserysipelas,
fasciitis necroticans, myositis, diepe wondinfectie, bursitis, septische artritis,
osteomyelitis, sepsis, streptococcal toxic shock syndroom (STSS), vaginitis,
cervicitis, perianale dermatitis (met name bij kinderen), kraamvrouwenkoorts,
salpingitis, peritonitis, scrotale fasciitis necroticans (gangreen van Fournier),
myocarditis, pericarditis, endocarditis, erythema marginatum (polycyclisch erytheem
dat na enkele weken weer vervaagt), en chorea van Sydenham (St. Vitusdans).
Besmetting verloopt via druppelinfectie (vanuit de keel) en via (in)direct contact.
Ingedroogde blaasjes (impetigo) zijn niet besmettelijk. Hulpverleners kunnen
de bacterie verspreiden door tussen patiëntcontacten de handen niet goed te
wassen of via besmet materiaal of instrumentarium.
Na infectie bouwt
men antibacteriële immuniteit op maar die is wel subtype-specifiek, hierdoor
kan men later opnieuw geïnfecteerd worden door een ander subtype
Str. pyogenes.
Wel wordt de immuniteit tegen erytrogene toxines steeds beter, waardoor roodvonk
na het zesde levensjaar minder voorkomt. De kans op keelontsteking blijft bestaan.
De toenemende immuniteit tegen streptokokken leidt tot mildere en meer lokale
infecties. Zuigelingen tot circa 6 maanden maken nog niet goed antistoffen en
krijgen vooral mucopurulente nasofaryngitiden zonder verdere verbreiding van
de infectie, waarschijnlijk omdat ze nog beschermd zijn door antistoffen van
de moeder. Tussen 6 maanden en 3 jaar treden steeds opnieuw streptokokkeninfecties
op, soms met complicaties. Er ontwikkelen zich nu antistoffen tegen bacterieproducten
en het kind raakt gesensibiliseerd voor het erytrogene toxine. Roodvonk is op
deze leeftijd nog betrekkelijk zeldzaam; klaarblijkelijk zijn kleine kinderen
nog niet gevoelig voor het erytrogene toxine. Vanaf de leeftijd van 3 jaar kan
bij een eerste infectie roodvonk ontstaan. In de leeftijd van 3 tot 10 jaar
ontstaat toenemende immuniteit. Vanaf het 10e levensjaar vertonen streptokokkeninfecties
in toenemende mate het karakter van opportunistische infecties.
Als in
een klas roodvonk epidemisch voorkomt (> 3 gevallen in een maand) moet er
gezocht worden naar vervellende kinderen die drager zijn en naar kinderen met
evidente streptokokkeninfecties zoals impetigo of faryngitis. Om een eind te
maken aan doorgaande transmissie kan het zinvol zijn om deze kinderen te behandelen.
Overweeg behandeling in elk geval bij een cluster van roodvonk met een geval
van glomerulonefritis of acuut reuma, of als meer dan een derde van de kinderen
ziek is. Het is aan te bevelen huisartsen te informeren en het advies te geven
niet alleen alle gevallen van roodvonk, maar tijdelijk ook gevallen van acute
keelpijn te behandelen (met feneticilline 3 dd 250-500 mg). Kinderen met roodvonk
mogen in principe school of kindercentrum bezoeken als zij zich niet ziek voelen.
Bij een patiënt met roodvonk in het ziekenhuis, dient druppelisolatie toegepast
te worden tot 24 uur na het begin van de therapie. Contacten zonder klachten
hoeven geen bijzondere voorzorgen in acht te nemen ter voorkoming van verspreiding
naar anderen. Bij een patiënt met fasciitis necroticans, dient in het ziekenhuis
contactisolatie toegepast te worden. Alleen bij STSS en fasciitis necroticans
heeft contactonderzoek meerwaarde. Van de groep A-streptokokkeninfecties geldt
een meldingsplicht voor STSS, fasciitis necroticans en puerperale sepsis.
Therapie:R/ Broxil (feneticilline) 4 dd 500 mg gedurende
10 dagen. Kind ouder dan 4 weken: 40 mg/kg/dag verdeeld over 3 doses.
R/
amoxicilline 4 dd 500 mg gedurende 10 dagen.
R/ azitromycine 1 dd 500 mg
op dag 1, daarna 1 dd 250 mg op dag 2-5. Kinderen: 1 dd 10 mg/kg, max 500 mg
op dag 1 en max 250 mg op dag 2-5.
R/ claritromycine 2 dd 500 mg gedurende
10 dagen.
R/ clindamycine 3 dd 600 mg. Kinderen: 25 mg/kg verdeeld over 4
doses.
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.