Syfilis in de zwangerschap kent vooral risico voor
de vrucht. Wanneer er niet tijdig behandeld is, bestaat de kans dat patiënte
bevalt van een levenloos kind tussen de 7e en 9e maand. Wanneer het kind levend
geboren wordt is het vrijwel zeker beschadigd. Voor de zwangere vrouw zelf verloopt
de ziekte niet ernstiger dan bij niet-zwangere vrouwen. De transmissiekans bij
een zwangere met onbehandelde primaire of secundaire syfilis is vrijwel 100%.
Onbehandelde vroeg latente syfilis tijdens de zwangerschap leidt in 40% van
de gevallen tot prematuriteit of perinatale sterfte. 10% van de kinderen geboren
uit moeders met een onbehandelde laat latente syfilis heeft tekenen van congenitale
syfilis en de perinatale sterfte is verhoogd. De besmetting verloopt transplacentair,
of tijdens de bevalling als er actieve laesies aanwezig zijn bij de moeder.
Zo kan congenitale syfilis ontstaan, die kan leiden tot abortus of intra-uteriene
vruchtdood, of ernstige en soms letale congenitale afwijkingen. Zwangere vrouwen
kunnen vanaf het begin van de infectie besmettelijk zijn voor de foetus. Deze
besmettelijkheid kan jarenlang aanhouden omdat het om een transplacentaire besmetting
gaat en de treponema’s, ook in de late fase, aanwezig blijven in het lichaam.
Wel is het zo dat de besmettingskans geleidelijk afneemt en na ongeveer 8 jaar
vrijwel niet meer aanwezig is; de kans verdwijnt echter nooit helemaal.
Screening:Iedere zwangere wordt bij de eerste controle
getest op syfilis. Bij voorkeur gebeurt dit voor week 13. Als blijkt dat er
sprake is van syfilis, dan wordt er doorverwezen naar een arts en volgt een
behandeling met antibiotica. Ook de partner moet worden onderzocht en eventueel
behandeld. Screening van alle zwangeren gebeurt met de TPHA / TPPA (Treponema
pallidum passive particle agglutination). Bij een negatieve test vindt geen
vervolgonderzoek plaats. Bij een positieve test worden vervolgens de FTA (fluorescent
treponemal antibody) en de VDRL (Venereal Disease Research Laboratory) bepaald.
Uiteraard kan een zwangere vrouw ook later, na de screening besmet raken met
syfilis; er wordt echter maar 1 keer gescreend tijdens de zwangerschap. Het
kan geïndiceerd zijn om het onderzoek te herhalen in het 3e trimester bij verdenking
op een tijdens de zwangerschap opgelopen syfilis.
Sexuele partner
met syphilis:De kans dat een besmette man zijn zwangere vrouw besmet
bij een sexueel contact is circa 45%. Er moet diagnostiek worden gedaan (TPHA,
indien positief gevolgd door FTA abs en VDRL of RPR (rapid plasma reagin)).
De incubatietijd is 10-90 dagen, dus bij een negatieve test dient de serologie
na enkele weken en na 3 maanden herhaald te worden. Een profylactische behandeling
met eenmalig intramusculaire injectie met benzathine benzylpenicilline 2,4 miljoen
eenheden is te overwegen.
Therapie:De ziekte moet
zo vroeg mogelijk in de zwangerschap behandeld worden, liefst voor de 14e week.
Penicilline passeert de placenta goed, dus wanneer de therapie gaande is wordt
het kind mee behandeld.
R/ i.m. injectie met benzathine benzylpenicilline
2,4 miljoen eenheden op dag 1, 8 en 15.
De partner moet worden meebehandeld
(daar volstaat 1 injectie).
Indien er sprake is van penicilline-allergie
moet bij de behandeling van syfilis tijdens de zwangerschap penicillinedesensibilisatie
plaatsvinden en indien succesvol alsnog behandeling met benzathinebenzylpenicilline
worden overwogen. De behandeling van syfilis in de zwangerschap is alleen bij
primaire syfilis anders dan bij niet-zwangeren. Na behandeling kunnen zwangeren
vaker een Jarisch-Herxheimerreactie (vrijkomen van T. pallidum-endotoxine-achtige
lipoproteïnen met verergering van de laesies, koorts en malaise als gevolg)
ontwikkelen, resulterend in vroeggeboorte en foetale nood. Maar dit is geen
reden om de syfilisbehandeling te onthouden. Antiypyretica kunnen gegeven worden
om de symptomen te onderdrukken.
Follow-up bij zwangerschap:
Na behandeling van een zwangere met syfilis is het opvolgen van de VDRL/RPR
tijdens het verdere verloop van de zwangerschap niet zinvol omdat de VDRL/RPR
daling vaak pas na maanden tot een jaar optreedt.
Congenitale
syfilis:Congenitale syfilis wordt onderverdeeld in:
-
Vroege congenitale syfilis (syphilis congenita praecox)
bij een leeftijd onder de 2 jaar, met persisterende rhinitis, hepatomegalie,
glomerulonefritis, lymfadenopathie, gegeneraliseerd maculopapuleus erytheem,
ook op handen en voeten, skeletafwijkingen en soms een acute meningitis.
-
Late congenitale syfilis (syphilis congenita tarda)
bij een leeftijd boven de 2 jaar, met interstitiële keratitis, Hutchinson tanden,
zadelneus en andere skeletafwijkingen, doofheid en soms neurosyfilis.
Elke pasgeborene van een moeder die tijdens of voor de zwangerschap bekend
syfilis-seropositief was, moet na geboorte door een kinderarts worden onderzocht.
Het is de taak van de behandelend arts of verloskundige om tijdig een kinderarts
en oogarts in consult te vragen. Het onderzoek van de neonaat bestaat uit lichamelijk
onderzoek en aanvullend laboratoriumonderzoek.
Essentieel is dat de
resultaten van het syfilis-serologisch onderzoek bij de neonaat worden vergeleken
met die van het tegelijkertijd afgenomen bloed bij de moeder. In het geval dat
de moeder een duidelijk positieve VDRL/RPR tijdens de zwangerschap had (titer
≥ 1:4), het kind klinisch verdacht is voor syfilis of de maternale infectie
korter dan 4 weken voor de bevalling behandeld is, dient dit onderzoek cito
verricht te worden; in andere situaties is er geen citoindicatie.
Diagnostiek en behandeling van congenitale syfilis:Voor
diagnostiek op congenitale syfilis vergelijkt het RIVM VDRL- en TPPA-titers
tussen moeder en kind in gelijktijdig afgenomen serum van de dag van de geboorte.
Positieve treponemale en non-treponemale testen, die berusten op IgG-antistoffen,
kunnen bij het kind positief zijn door maternale antistoffen. Een minimaal viervoudig
hogere VDRL bij het kind ten opzichte van de titer bij de moeder wordt beschouwd
als bewijzend voor een congenitale infectie, maar is weinig sensitief. Daarnaast
wordt een IgM-T. pallidum-immunoblot gebruikt. Maternale antistoffen dienen,
indien er geen sprake is van een infectie, te dalen en uiteindelijk te verdwijnen,
wat gecontroleerd moet worden na 4, 8 en 12 weken.
Bij congenitale syfilis
kan intra-uteriene infectie, naast een positieve serologie bij de moeder, bevestigd
worden door het aantonen van IgM in de foetale circulatie. Deze passeren namelijk
niet de placenta. Ook kan echo-onderzoek foetale afwijkingen passend bij syfilis
aantonen. Bij de pasgeborene is het klinisch beeld samen met een positieve serologie
bij de moeder meer informatief dan de vaak vals-negatieve serologie bij het
kind. Navelstrengbloed is vaak vals-positief. Soms kunnen treponema’s uit oppervlakkige
laesies aangetoond worden door donkerveldmicroscopie.
Behandeling van
congenitale syfilis dient in klinische setting plaats te vinden door een kinderarts-infectioloog.
In het geval van diagnostiek en behandeling bij congenitale syfilis zijn verschillende
situaties mogelijk:
1. Neonaten met bewezen of zeer
waarschijnlijke congenitale syfilis en lichamelijk onderzoek dat daarbij past:
hepatosplenomegalie, opvallende nasale secretie, lymfadenopathie, mucocutane
laesies, pneumonie, osteochondritis, pseudoparalyse, oedemen, huiduitslag, hemolytische
anemie en trombocytopenie binnen 48 weken na de geboorte; een serum non-treponemale
test met een uitslag die viervoudig is of hoger dan die van moeder, bij bloed
afgenomen op de dag van de geboorte; of een positieve specifieke immunofluorescentietest
op placenta of neonataal lichaamsmateriaal; een positieve antitreponemale IgM
en EIA, 19S IgM- of IgM-immunoblot tegen T. pallidum in het kinderlijk bloed.
Aanbevolen evaluatie: bloedonderzoek: hemoglobine,
hematocriet, erythrocyten, leukocyten plus differentiatie, trombocyten, leverfunctie;
lumbaal punctie: VDRL, celaantal en eiwitgehalte van liquor cerebrospinalis;
aanvullend onderzoek indien klinisch geïndiceerd: (bijvoorbeeld radiografisch
onderzoek lange pijpbeenderen, oftalmologisch onderzoek, aanvullend neurologisch
onderzoek).
Aanbevolen behandeling: waterige, kristallijne
penicilline G 100.000-150.000 IE/kg/dag, toegediend als 50.000 IE/kg/dosis i.v.
elke 12 uur gedurende de eerste 7 dagen na de geboorte en iedere 8 uur vanaf
de achtste dag na de geboorte, gedurende een totaal van 10 dagen.
2. Neonaten met een normaal lichamelijk onderzoek en een
non-treponemale serologie uitslag, die gelijk is aan of lager dan het viervoudige
van die van de moeder, waarbij moeder niet behandeld is, inadequaat behandeld
is of de behandeling niet gedocumenteerd is; moeder behandeld is met erytromycine
of een ander niet-penicillinepreparaat; moeder behandeld is binnen 4 weken voor
de bevalling.
Aanbevolen evaluatie: bloedonderzoek:
hemoglobine, hematocriet, erythrocyten, leukocyten plus differentiatie, trombocyten;
lumbaalpunctie: VDRL, celaantal en eiwit van liquor cerebrospinalis; radiografisch
onderzoek lange pijpbeenderen.
Aanbevolen behandeling:
waterige, kristallijne penicilline G 100.000-150.000 IE/kg/dag, toegediend als
50.000 IE/kg/dosis i.v. elke 12 uur gedurende de eerste 7 dagen na de geboorte
en iedere 8 uur vanaf de achtste dag na de geboorte, gedurende een totaal van
10 dagen, zodra neurosyfilis uitgesloten is, kan de behandeling gestaatkt worden,
mits ten minste eenmaal benzathinebenzylpenicilline 50.000 IE/kg i.m. gegeven
is.
3. Neonaten met een normaal lichamelijk onderzoek
en een non-treponemale serologie uitslag, die gelijk is aan of lager dan het
viervoudige van die van de moeder, waarbij: moeder adequaat behandeld is tijdens
de zwangerschap en eerder dan 4 weken voor de bevalling; moeder geen tekenen
heeft van re-infectie of relaps.
Aanbevolen evaluatie:
geen verdere evaluatie nodig.
Aanbevolen behandeling:
Benzathinebenzylpenicilline 50.000 IE/kg i.m. in één dosis.
4. Neonaten met een normaal lichamelijk onderzoek en een non-treponemale
serologie uitslag, die gelijk is aan of lager dan het viervoudige van die van
de moeder, waarbij moeder adequaat is behandeld voor de zwangerschap en non-treponemale
serologie van moeder tijdens de zwangerschap en ten tijde van de bevalling stabiel
laag bleef (VDRL < 1:2 of RPR < 1:4).
Aanbevolen evaluatie:
geen verdere evaluatie nodig.
Aanbevolen behandeling:
geen behandeling nodig. Als follow up van de neonaat onzeker is, overweeg dan
benzathinebenzylpenicilline 50.000 IE/kg i.m. in één dosis.
Follow-up bij congenitale syfilis:Bij alle neonaten met
een positieve VDRL/RPR dient deze na 3 en 6 maanden gecontroleerd te worden.
De titer in de non-treponemale serologie moet na 3 maanden gedaald zijn en na
6 maanden negatief. Indien dat niet het geval is, raadpleeg een kinderinfectioloog.
Bij neonaten met een negatieve VDRL/RPR is verdere followup niet nodig.
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.