Er worden drie soorten intra-epitheliale neoplasieën (IN) van de vulva onderscheiden:
1.
Vulvaire intra-epitheliale neoplasie (VIN), uitgaande
van het plaveiselepitheel. Deze worden onderverdeeld in vulvaire
high grade squamous intra-epithelial lesion (HSIL) en
differentiated VIN (DVIN).
2.
Morbus
Paget van de vulva.
3.
Melanoma in situ van de
vulva.
De indeling van vulvaire intra-epitheliale neoplasieën
(VIN) is de laatste jaren veranderd. De klassieke indeling in VIN 1-2-3 is verlaten
omdat de maligne potentie van VIN 1 verwaarloosbaar was en omdat VIN 2 en 3
niet goed van elkaar te onderscheiden zijn. Wat vroeger VIN 1 heette heet nu
low grade squamous intra-epithelial lesion (LSIL), wat vroeger VIN2-3 heette,
heet nu high grade squamous intra-epithelial lesion (HSIL). Beide vormen van
VIN zijn HPV gerelateerd. De term differentiated VIN (DVIN) wordt gehandhaafd,
daarmee wordt bedoeld niet-HPV gerelateerde VIN.
Indelingen van vulvaire intra-epitheliale
neoplasieën:Vette tabel: |
Wilkinson et al (1986) |
Sideri et al (2005) |
Bornstein et al (2015) |
VIN 1 |
Flat condyloma or HPV effect |
LSIL |
VIN 2 |
VIN, usual type |
HSIL |
VIN 3 |
VIN, usual type |
HSIL |
Differentiated VIN |
VIN, differentiated type |
DVIN, differentiated-type VIN |
Vulvaire high grade squamous intra-epithelial lesion (HSIL)
Vulvaire HSIL wordt veroorzaakt door HPV; 90% van de laesies is positief voor
HPV, vooral typen 16 en 18. De incidentie in Nederland is rond de 2 per 100.000
vrouwen, met een piekincidentie tussen de 40 en 44 jaar. Men verwacht een sterke
daling door de introductie van de preventieve HPV-vaccinaties. Het immuunsysteem
speelt een belangrijke rol bij het ontstaan vulvaire HSIL; risicofactoren zijn
roken, afweerstoornissen (bijv. HIV) en gebruik van immunosuppressiva. De laesies
komen vaak multifocaal op de vulva voor. De kleur varieert van rood, wit tot
gepigmenteerd. De afwijkingen zijn vaak verheven, scherp begrensd en asymmetrisch.
Alle verschillende delen van de vulva kunnen aangedaan zijn. Afwijkingen kunnen
zeer subtiel aanwezig zijn, maar kunnen ook grote confluerende plaques vormen.
Vaak is ook de (peri)anale huid aangedaan. De maligne potentie van HSIL is relatief
laag, tussen de 3 en 6% bij behandelde patiënten. Behandeling van HSIL verlaagt
de kans op het ontwikkelen van een maligniteit.
Therapie:De behandeling is gericht op behoud van
de normale vulvaire anatomie. De eerste keus is imiquimod. Dit geeft in 50%
een complete remissie, die jaren kan aanhouden. Andere keuzes zijn C02-laserevaporisatie,
met een hoge kans op een recidief. Chirurgische excisie, vaak in combinatie
met plastische reconstructie, is zeker een mogelijkheid in zorgvuldig geselecteerde
gevallen. Therapeutische HPV-vaccins zijn nog steeds experimenteel. Antivirale
middelen en fotodynamische therapie worden in Nederland zeer zelden toegepast.
Een expectatief beleid is ook een optie, na uitsluiten van een onderliggend
carcinoom en na goede uitleg.
Differentiated VIN (DVIN)
Van alle VIN laesies, is slechts 2.5% differentiated VIN. De oorzaak van differentiated
VIN is onbekend, het wordt in de meeste gevallen gezien bij patiënten met lichen
sclerosus van de vulva. Het kan voorkomen als een hyperkeratotische afwijking
of als een erosie of ulceratie. De gemiddelde leeftijd van diagnose is 67 jaar.
De laesies hebben geen relatie met HPV. Bij 80% van alle vulvaire plaveiselcelcarcinomen
kan DVIN in het zelfde preparaat worden aangetroffen. Blijkbaar was in die gevallen
het intraepitheliale voorstadium DVIN klinisch niet herkend. De diagnose DVIN
blijkt klinisch en histologisch moeilijk te stellen. De maligne potentie van
DVIN is hoog (32%) met een korte (circa 23 maanden) intra-epitheliale periode,
waardoor het zelden in de solitaire vorm wordt gezien.
Therapie:Excisie.
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.